46
47
de aanwezigen niet op de hoogte is van de achtergrond van de kwestie en hoe
genaamd geen gelegenheid heeft er zich in te verdiepen. Bovendien is de vraag
in hoeverre en hoe een bepaalde archivaris in bepaalde omstandigheden zich in
feite met de later onder zijn beheer komende archieven bemoeit, geen theoretische
kwestie, maar een beleidskwestie in de ambtelijke sfeer, waarvan het karakter
wordt bepaald door feiten, die niet altijd voor publicatie geschikt zijn. Ik heb
daarom gemeend het Bestuur te moeten verzoeken dit punt van de agenda
der jaarvergadering af te voeren. Toen dit besloot met een niet ter zake doend
beroep op het recht van vrije meningsuiting, welk recht allerminst in het geding
was, aan mijn verzoek geen gevolg te geven, heb ik de vergadering niet bijgewoond.
Wanneer ingevolge het verlangen van de jaarvergadering het debat over de
door de Voorzitter aan de orde gestelde vraag wordt voortgezet wil dit echter
niet zeggen, dat het beter zou zijn de leden van de Vereniging in het onzekere te
laten omtrent mijn bezwaren tegen het betoog van de prae-adviseur. Ik aarzel
niet ze hier kenbaar te maken met dien verstande, dat ik mij zal beperken tot de
feiten, die algemeen bekend kunnen worden geacht.
Het valt niet te ontkennen, dat het normale ambtswerk van de wetenschappe
lijke archief ambtenaar, d.w.z. het beheer van de naar de openbare archiefbe
waarplaatsen overgebrachte archieven, die voor de administratie niet meer van
direct belang worden geacht, er toe leiden kan, dat de archivaris het verband
met de werkelijkheid dreigt te verliezen. Dit gevaar uit zich tegenwoordig in het
feit, dat de meeste archivarissen zich niet realiseren, hoe het met de lopende
archieven is gesteld en van welke aard de archieven zijn, die zij straks in hun
depots krijgen. De neiging zich aan actuele problemen te onttrekken uit zich bij
sommigen zelfs in de neiging zich incompetent te verklaren tot het vormen van
een eigen oordeel over de nieuwe stelsels, die voor de ordening der lopende ar
chieven zijn uitgedacht.
Toen in het begin van deze eeuw met die stelsels werd begonnen, hebben ver
schillende archivarissen zich vol zelfvertrouwen met deze aangelegenheid bemoeid.
Dit zelfvertrouwen berustte op goede gronden: door hun dagelijkse omgang met
archieven hadden zij geleerd de resultaten van verschillende ordeningsmethoden
op lange afstand te bezien. Waartegen hun kritiek zich richtte, doet hier niet ter
zake. Het voornaamste is, dat die kritiek vrnl. negatief was. Men kan het alleen
maar betreuren, dat zij er niet aanstonds iets positiefs tegenover hebben gesteld.
De kans daartoe werd hun echter ontnomen toen prof. Fruin de discussie over
deze zaken tot zwijgen bracht. Hij wenste, om redenen, die nooit zijn opgehelderd,
niet, dat de archivarissen zich met de lopende archieven zouden bezighouden. Hoe
beperkt hij hun taak zag, spreekt anderzijds ook uit zijn voortdurend verzet tegen
historische arbeid door archivarissen. Hoewel dit verzet tot op zekere hoogte mis
schien te rechtvaardigen was, heeft het niettemin ten gevolge gehad, dat het ar-
chivarissencorps in het wetenschappelijk leven van ons vaderland op de tweede
plaats is teruggedrongen. Ditzelfde dreigt nu ook t.a.v. de administratie te gebeuren.
Sinds de uitspraken van prof. Fruin en van de registratuurcommissie uit de
Vereniging van Archivarissen, waarop de Voorzitter zich in zijn betoog beroept,
is er in de archiefwereld wel iets veranderd. In de sfeer van de moderne gemeente
archieven is op vele concurrenten, die de Voorzitter nu tijdelijke experimenten
noemt, de volledige overwinning behaald door één stelsel, nl. datgene, dat ge
propageerd wordt door het registratuurbureau van de Vereniging van Ned. Ge
meenten,^ in de archiefcommissie van welke Vereniging dr. P. reeds ongeveer 20
jaar zitting heeft. Aan de uitbouw van dat stelsel hebben archivarissen deelge
nomen, zonder dat zulks merkbare invloed heeft gehad. Deze archivarissen zijn,
blijkbaar geïmponeerd door de sterk verbeterde materiële verzorging van de ar
chieven, van de voortreffelijkheid van een dergelijk stelsel overtuigd geweest, of
zij waren althans genegen zich bij alle gelegenheden neer te leggen bij wat het
ondefinieerbare abstractum ,,d.e administratie" geacht werd te verlangen. Het
komt mij voor, dat deze verlangens vaak niet kenbaar werden gemaakt door de
werkelijke administratie, maar door nogal eenzijdige bewonderaars van een univer
seel systeem van archiefordening.
Zeker is wel, dat er steeds een groep onder de archivarissen is gebleven, die
deze overdreven voorkeur voor één stelsel is blijven beschouwen als een ernstige
vergissing uit een tijd, die wel wat al te veel vertrouwen had in universeel toe
pasbaar geachte uitvindingen en onder de nodige druk doorgevoerde normalisatie.
Deze groep is het ook, die de pogingen om dit stelsel eveneens bij de rijksadmini
straties ingang te doen vinden met bezorgdheid heeft gadegeslagen. Aan de toe
gankelijkheid van de lopende archieven bij bedoelde administraties was reeds een
zware slag toegebracht door de afschaffing van de index zonder de invoering van
een gelijkwaardige vervanger. Veeleisend behoefde men niet te zijn, want het
indexmaken was op de departementen aan ambtenaren van steeds lager niveau
en met steeds minder inzicht in de zaken toevertrouwd, vrnl. uit gebrek aan ge
neigdheid bij de. Overheid voor een moeilijk werk naar rato bekwame en be
hoorlijk gesalarieerde krachten aan te trekken. In plaats van de ware oorzaak
van de moeilijke vindbaarheid van de stukken te onderkennen, werd het kwaad
geweten aan het sinds 1823 voorgeschreven stelsel van chronologische ordening
der stukken, aan welk stelsel echter al lang niet meer strikt de hand werd ge
houden. Aangemoedigd door het succes, dat het stelsel van de Vereniging van
Ned. Gemeenten door een doeltreffende propaganda bij de gemeenteadministraties
had weten te behalen, heeft men in de naoorlogse jaren getracht een soortgelijk
stelsel bij de rijksadministraties in te voeren, welke pogingen zijn bekroond met
het K.B. "van 2 okt. 1950, Stbl. K. 425. F,venals weleer in 1823 viel men ook nu
van het ene uiterste in het andere. Was voorheen de chronologische orde de enige
zaligmakende, nu was het de dossiervorming, die tot ordeningsmogelijkheid par
excellence werd verklaard. De bij art. 26 van genoemd K.B. toegekende bevoegd
heid de materiële toestand van de nog niet overgedragen archieven te inspecteren
geeft ons alle gelegenheid de weinig rooskleurige toekomst koelbloedig tegemoet
te zien. Wat kan de historische waarde zijn van dossiers, die niet worden gevormd
door de ambtenaren, die de zaken behandelen, maar op een centraal punt kunst
matig worden samengesteld door een buiten de behandeling der zaken staande
registrator? Het K.B. verplicht hem dan ook nog om de onvermijdelijke series
en bundels in het voor dossiers uitgedachte systeem in te passen, waardoor het
laatste spoor van organische structuur zoek raakt.
Vraagt men zich nu af, waarom we ons met deze zaken moeten bemoeien, dan
blijkt, merkwaardig genoeg, dat juist prof. Fruin daarvoor de formele grond
slagen heeft gelegd. De provinciale inspecteurs hebben nolens volens ook toezicht
uit te oefenen op de lopende archieven van gemeenten en waterschappen. Ver
vullen zij hun functie niet door het brengen van een zo groot mogelijk aantal opper
vlakkige inspectie-bezoeken aan raad- en polderhuizen, dan komen zij onver
mijdelijk ook voor de vraag te staan, hoe het met de ordening van die archieven
is gesteld. Dit geldt speciaal voor het gedeelte, dat uit de dossierkasten ter secre
tarie naar de archiefbewaarplaats is overgebracht. Het is heel gebruikelijk zeer
recente stukken in hetzelfde depot te zien staan naast archieven van vóór 1813,
zonder dat het betrokken bestuur zich ervan bewust is, dat het daardoor die
allerjongste stukken openbaar heeft gemaakt. Dit demonstreert wel, hoe kunst
matig de scheiding tussen oud- en nieuw-archief in de praktijk is.
Bij de rijksadministratie komen de bemoeiingen van de archivaris met de lo
pende archieven tot stand via de regeling van de overname en de vernietiging.
Bij de overname van een ouder archiefdeel ontdekt men vaak, dat de belang
rijkste stukken er uit zijn overgeheveld naar een jonger deel. De provinciale
inspecteurs kennen dit misbruik, als ze zich met de inventarisatie van 19de-eeuwse
gemeente-archieven inlaten. Het is een praktijk, die door de Vereniging van Ned.
Gemeenten in theorie wordt afgekeurd, maar tegelijk als een eis van doelmatige
overheidsdocumentatie wordt aanbevolen. Met het omwerken van oudere archieven
volgens het dossierstelsel ligt het al net zo. Het wordt alleen geoorloofd geacht
als de oude ordening niet doelmatig wordt bevonden. Voor de bewonderaars van
een nieuw systeem is zij dat nimmer, zodat aanleiding om tot omwerken over te
gaan altijd aanwezig is.
Bij de beslissing over vernietiging van archiefstukken, waarbij ook altijd het
lopend archief is betrokken, blijkt het stelsel van inrichting een belangrijke factor.
In de dossiers over belangrijke zaken overheersen vaak de onbelangrijke stukken.
De ordening van de dossiers geschiedt naar een onderwerp, dat op zich zelf niet
meer of minder belangrijk is. Het belang van een dossier is lang niet altijd te
herkennen aan het onderwerp, wat tot gevolg heeft, dat de dossiers over belang
rijke zaken staan tussen die over onbelangrijke zaken. De moderne stelsels heb-