87 86 onder het beheer van de pastoor"? Deze omschrijving bevredigt niet, daar hier onder alleen te verstaan zijn die stukken, die niet samenhangen met zijn onder A en B genoemde functies (zielzorg en kerkelijke bediening; dagelijkse leiding van kerk en parochie). Onnauwkeurig is ook het onderscheid, in afd. A ge maakt tussen I. Bescheiden, en II, Ingekomen stukken, beide betreffende de zielzorg en kerkelijke bediening: zijn ingekomen stukken dan geen bescheiden? Men kan uiteindelijk wel begrijpen, wat de bewerker hier bedoelt, maar ern stiger lijkt mij, dat in zijn beschrijving der afzonderlijke nummers met het ka rakter der archiefstukken te weinig rekening gehouden is. De nrs. 1-6 bijv. vormen een serie doopboeken, lopende van 1699—1949, maar de eerste twee delen daarvan zijn afschriften van pastoor Schutjes uit de tweede helft van de 19e eeuw. Deze afschriften nemen, tegen de bedoeling van 63 der Hand leiding, de plaats van de originelen in. Zij lijken ook meer een uitvloeisel van de historische belangstelling van de schrijver van de Geschiedenis van het bis dom s-Hertogenbosch dan van zijn taak als zieleherder en zijn als zodanig in deze afdeling dan ook minder juist geplaatst. Het parochiearchief als geheel overziende vraag ik mij af, of het als een afgesloten geheel beschouwd moet worden. De inleiding geeft daar geen ant woord op. Het blijkt niet, dat ergens een grens getrokken is: twee registers (nrs. 7 en 8) worden nog steeds bijgehouden, maar overigens is, buiten afd. A van het archief van de pastoor, slechts zeer weinig uit de laatste decennia aan wezig. M.i. had de bewerker zonder veel bezwaar een scheiding kunnen maken bij het overlijden van pastoor Schutjes in 1892 en de latere stukken buiten de inventaris kunnen houden. Het vraagstuk van de tijdslimiet bestaat niet voor het archief van de schaar- meesters, maar ook daar valt een zekere slordigheid in de beschrijving op: in de serie dorpsrekeningen (nrs. 32—123) verschijnt onder nr. 85 eensklaps een manuaal; bij de „speciale rekeningen" onder afd. B I b, die geen serie vormen, wordt geen datum van afhoring vermeld. In 1867 werden bij een notaris te 's-Gravenhage een aantal authentieke af schriften van stukken uit het archief van de schaarmeesters gedeponeerd, die thans door het hele archief verspreid liggen, veelal in de plaats tredend van de destijds nog aanwezige originelen. De op die deponering betrekking hebbende akte vindt men onder nr. 17; de daar aangehaalde aantekening bij A. C. Bondam, De Ortensche verwikkelingen (1886) maakt aannemelijk, dat die afschriften vervaardigd zijn voor eenzelfde doel, nl. als voorzorgsmaatregel tegen inbe slagneming der oorspronkelijke stukken door Den Bosch, Het uiteennemen van deze bijeen horende stukken is m.i. minder uit archivistische overwegingen te rechtvaardigen dan wel als een concessie aan de archiefgebruiker. Bij het raadplegen van de index zij de gebruiker erop verdacht, dat dezelfde persoon soms op meer dan een plaats gezocht moet worden, enerzijds doordat de bewerker een zuiver lexicografische volgorde heeft toegepast i.p.v. het door de Handleiding aanbevolen fonetische systeem, anderzijds doordat verwijzingen bij de varianten der patronymica ontbreken: dezelfde Hendrik zal men bijv. vinden onder Antonissen en Thonissen, dezelfde Willem onder Adriens en Ariens, dezelfde Adriaan onder Crabbe en Krabben. Na deze bezwaren dien ik, om de inventaris recht te doen wedervaren, erop te wijzen, dat het hier een eersteling betreft, zowel van de bewerker als van het Bossche gemeentearchief, waarvan nu voor het eerst na de bijna 100 jaar oude inventaris van Van Zuylen weer een deel voor het publiek toegankelijk is gemaakt. De gemeentearchivaris spreekt in zijn voorwoord van „het eerste resultaat van deze veranderde denkwijze nl. het besef van de onvermijdelijk heid van een gehele of gedeeltelijke herinventarisatie van de rijke archieven onder zijn beheer. Die belangrijke onderneming verdient met succes bekroond te worden; moge het bovenstaande daar iets toe hebben bijgedragen. P. SCHERFT R. 1'hielemans, R. Petit, R. Bounians. Inventaire des archives du conseil d'état. Archives générales du Royaume. Bruxelles, 1954. XXXII en 157 blz. Dat de redacteur van het Archievenblad mij verzocht de hier genoemde inven taris te willen aankondigen en te bespreken, is begrijpelijk: vormt het archief van de Nederlandse Raad van State uit de dagen der Republiek niet een van de hoofdbestanddelen van de eerste afdeling van het Algemeen Rijks archief, dat het helaas nu nog moet doen met een hopeloos verouderde ge schreven inventaris? Moet het niet de wens van een ieder zijn, dat ook wij binnen een niet al te groot aantal jaren ten opzichte van onze Raad van State tot eenzelfde verheugend resultaat komen als onze zuiderburen thans hebben bereikt door de publikatie van de inventaris van het archief van hun Raad? Want niet alleen tot verhoogde activiteit onzerzijds moet de verschijning van deze gedrukte inventaris strekken, ook, en vooral, tot onze blijdschap en dankbaarheid. Deze gevoelens worden nog sterker, wanneer wij niet alleen het titelblad bezien maar ook de zeer uitvoerige inleiding en de inventaris zelf bestuderen. Uit de inleiding blijkt, dat de inventaris het resultaat is van een „travail pratique d'archivéconomie" in de jaren 1952 en 1953 onder de beproefde leiding van onze Belgische collega J. Lefèvre. Deze inleiding is naar mijn mening precies wat zij moet zijn: een degelijk stuk werk, steunend op ter zake dienende literatuur èn op de stukken, behorende tot het archief van de Raad van State, zelf. Zij geeft niet alleen een geschiedenis van deze instelling, haar bevoegdheden en werkwijze, maar ook de historie van het archief als zodanig en van vroegere pogingen goede orde te scheppen in zijn bestanddelen. De inventaris, die verdeeld is in de afdelingen „Généralités", „Affaires politiques", „Affaires ecclésiastiques, d'enseignement et de bienfai- sance", „Affaires militaires", „Affaires domaniales, financières et commer- ciales" en „Affaires de justice et de police", ieder weer met verschillende onderafdelingen, is goed van opbouw, bijzonder overzichtelijk, en een voor treffelijk voorbeeld van wat drie archivisten, onder bekwame leiding samen werkend, tot stand kunnen brengen. Een uitvoerige index en een noodzakelijke concordans vergemakkelijken de raadpleging van de inventaris en zijn degenen behulpzaam, die op grond van een vroegere inventaris het archief van de Raad van State raadpleegden. In het algemeen is het gemakkelijker historische literatuur te recenseren dan een archiefinventaris: wanneer men een boek of tijdschriftartikel ter be oordeling krijgt, is men ter zake competent of wordt men geacht dit te zijn op grond van eigen studie. Maar hoe anders is de verhouding tussen recen sent en ter recensie toegezonden inventaris. Immers in vele gevallen en zeker in het onderhavige kent men het archief niet en heeft men er zelf niet in gewerkt. Dit is naar mijn mening een reden de uiterste voorzichtigheid te be trachten bij het geven van kritische opmerkingen tenzij natuurlijk de samen-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 24