68 69 handeling van alle archiefproblemen, waarvoor onze eigen tijd ons stelt. Voor de trouwe bezoekers van onze vergaderingen zal overigens deze uiteenzetting, ik ben er mij van bewust, overbodig zijn geweest, omdat zij zich zullen herinneren, hoe vaak ik op de noodzaak van deze gezamelijke inspanning bij de behandeling der hangende problemen gewezen heb. Maar tot deze bevoegdheid van U, de leden van onze Vereniging, over deze moderne archief problemen te oordelen hoort ook de bevoegdheid zelf uit te maken hoever uwe bemoeiingen met de lopende archieven, welke onder het beheer van de administraties gevormd worden, kunnen gaan; hoever deze t.o.v. deze lopende archieven kunnen gaan, om op grond van onze beginselen en op grond van onze gespecialiseerde vakkennis als beheerders van de naar de archiefbewaar plaats overgebrachte archieven volledig wetenschappelijk verantwoord te zijn. Niet ten gevolge van gebrek aan belangstelling of uit defaitistische overwe gingen wensen wij de aard van onze bevoegdheden en van onze bemoeiingen t.o.v. de lopende archieven vast te stellen; juist uit belangstelling voor deze archieven en een juist begrip van onze eigen kennis komt deze wens voort. Immers: eerst moeten wij ons duidelijk gerealiseerd hebben, welke de bevoegdheden van ons, beheerders der „overgebrachte" archieven, t.o.v. deze lopende archieven zijn, in hoeverre het aan ons toekomt t.o.v. deze archieven beslissend op te treden, en in hoeverre slechts adviserend; dan moeten wij ons inzicht in deze kwestie kenbaar maken, ook aan degenen, die daarbij belang hebben en die daarbij betrokken zijn, in de eerste plaats aan degenen, die zelf deze lopende archieven vormen en beheren, zodat zij duidelijk onze bedoelingen kennen; en eerst dan kunnen wij, voldoende verantwoord en zonder gevaar voor misverstand, ons meer dan ooit met de problemen betreffende deze lopende archieven bezig houden, ook op die punten, waarop wij ons zelf slechts een adviserende bevoegdheid toekennen; daar onder reken ik dan de beantwoording van de vraag, welk stelsel voor de ordening van het lopend archief ener bepaalde bestuursinstelling het meest geëigend en doel matig is om een goede administratie en snelle afdoening der lopende zaken mogelijk te maken. Hieruit volgt dus, dat aanvaarding van mijn stellingen voor ons een beoorde ling en bekritisering van bv. het registratuurstelsel der Vereniging van Ned. Ge meenten, of van de registratuurstelsels, welke de Commissie voor post- en archief zaken ontwerpen zal, geenszins onmogelijk maakt. Integendeel, zij zal aan een dergelijke beoordeling en bekritisering door ons, de beheerders van de „over gebrachte" archieven, op de vergaderingen van onze Vereniging of in ons Ar chievenblad, juist een wetenschappelijk verantwoorde basis geven: verantwoord, doordat wij aan ons oordeel geen verdere strekking wensen te geven, dan dit naar ons eigen inzicht op grond van onze eigen vakkennis en van onze eigen bekwaamheid bezitten kan. Uw bestuur is zelfs van oordeel, dat een dergelijke bestudering en beoordeling van moderne registratuurstelsels door de leden van onze Vereniging, op de hiervóór bedoelde grondslag, nuttig en noodzakelijk is; het zal deze zoveel mogelijk bevorderen. Uit het verslag, dat de Commissie voor moderne archieven op de vorige ver gadering heeft uitgebracht, is U trouwens reeds gebleken, dat deze Commissie het registratuurstelsel der Vereniging van Ned. Gemeenten in studie genomen heeft met de bedoeling de resultaten dezer studie, via het bestuur, aan Uw ver gadering ter behandeling voor te leggen. Uw bestuur zal de bestudering van het genoemde registratuurstelsel dan ook inderdaad op onze vergadering aan de orde stellen, zodra deze noodzakelijke voorbereidingen voltooid zullen zijn. Ook mij persoonlijk lijkt dit nuttig en zeer opportuun. Reeds in een schrijven dat ik op 30 nov. 1954 ook aan mr. Hardenberg heb toegezonden, heb ik geschreven: „Want ik meen, dat juist dit systeem van ordening der lopende archieven, het registratuurstelsel der Vereniging van N'ed. Gemeenten, zich op dit ogenblik in een periode van ontwikkeling bevindt, welke aan ons, de archivarissen-beheerders der overgedragen archieven, een gunstige gelegenheid biedt om het met onze be ginselen corrigerend te beïnvloeden, waar dat nodig mocht zijn". Uit deze woor den kan men toch moeilijk afleiden, dat ik begeer iedere kritiek op dit registra tuurstelsel te smoren, hoezeer ik ook nu reeds de naar mijn meening inderdaad zegenrijke gevolgen van het stelsel in de gemeente-archieven waardeer. Ik ben ook nu nog dezelfde mening toegedaan als in mijn brief van 1954. Daarbij wil ik reeds nu opmerken, dat wij bij het beoordelen en zeker bij het bekritiseren van welk stelsel van ordening ook vanzelfsprekend de plicht hebben tegenover een methode, welke wij eventueel afkeuren, een betere voor te stellen: want zonder dit is kritiek goedkoop en heeft zij geen zin; de lopende archieven groeien iedere dag, en, meer of minder goed, geordend zullen zij moeten worden. Ik kom nu tot de stellingen, welke ik te verdedigen heb. Na ernstige lezing en bestudering van de bezwaren, welke daartegen zijn inge bracht, meent het bestuur eenstemmig deze onverzwakt te moeten handhaven. Ik moge ons standpunt nogmaals herhalen en toelichten. Eerst omstreeks het midden der vorige eeuw is men de waarde van de oude archieven, daterende van vóór de stichting van ons Koninkrijk, voldoende gaan begrijpen. Tot dan toe lagen deze voor het overgrote deel verwaarloosd, ontoegan kelijk en onbeheerd, in ongeschikte bergplaatsen bij allerlei administratieve in stanties, die er geen enkele zorg aan besteedden, omdat zij er geen enkel belang bij meenden te hebben. Het is de grote verdienste van Bakhuizen van den Brink en zijn medewerkers geweest, dat zij in deze wantoestanden diep-ingrijpende ver beteringen hebben weten te brengen. Zij hebben het besef van de grote waarde dezer oude archieven als bronnen voor de geschiedenis van ons vaderland doen opleven; en zij hebben belangrijke maatregelen, die een betere verzorging dezer archieven zouden waarborgen, weten door te voeren; deze zijn in latere tijd door vele andere gevolgd. Zo werden deze oude archieven uit de volkomen verwaar lozing, waaronder zij bij de administratieve instellingen, waar zij tot dan toe be rustten, te lijden hadden, weggevoerd, in betere, afzonderlijke bewaarplaatsen bij eengebracht, onder deskundig beheer gesteld en openbaar gemaakt, waardoor zij voor elk wetenschappelijk onderzoek toegankelijk werden. De archiefbewaar plaatsen werden tot wetenschappelijke instellingen, welke van grote waarde wer den voor het wetenschappelijke leven in Nederland. In 1893 reeds schreef Th. van Riemsdijk, de toenmalige algemene rijksarchivaris, in De Gids een artikel1), waarin hij nadrukkelijk wees op het feit, dat een archief stuk, dat in de periode waarin het deel uitmaakt van het lopend archief ener administratie slechts dient als bewijsstuk ten behoeve van deze administratie, door zijn overdracht naar de openbare archiefbewaarplaats van karakter verandert en een veel verder strekkende wetenschappelijke waarde krijgt. In zijn jaar overzicht van 1896 noemde Muller dan ook als de overwinning, als het belang rijkste resultaat dat Bakhuizen van den Brink en zijn generatie voor het Neder lands archiefwezen wisten te behalen: de openbaarheid der archieven, en zei hij nadrukkelijk, „de daarmede samenhangende splitsing der oude (historische) en nieuwe (administratieve) archieven"2). Inderdaad, juist door deze splitsing tussen de oude (historische) en de nieuwe (administratieve) archieven is de waarde van de oude archieven voor allerlei Vormen van de historische wetenschap ten volle tot zijn recht kunnen komen. Doordat aan wetenschappelijk gevormden de taak werd opgedragen deze oude archieven in afzonderlijke bewaarplaatsen zelfstandig te beheren, te ordenen en te inventariseren, en door hen in de gelegnheid te stellen van deze taak een volle dagtaaa en een volledige levenstaak te maken, heeft ons archiefbeheer die weten schappelijke hoogte bereikt en die grote waarde voor het wetenschappelijke leven in Nederland en daarbuiten, waarop wij met recht trots kunnen zijn. Maar een goede vervulling van deze taak eist dan ook van de archivaris de inzet van zijn gehele persoonlijkheid. Daarnaast hebben de werkzaamheden en bemoeiingen van de besturen der tal loze overheidsinstellingen in snel tempo een grote uitbreiding genomen, en voor de juiste vervulling van deze werkzaamheden is een dergelijke specifieke kennis en wetenschap nodig geworden, dat men volkomen terecht van „bestuursweten schappen" is gaan spreken. Tot deze bestuurswetenschappen behoort ook de vor ming en het beheer der lopende archieven. Tengevolge van de enorme groei der overheidsbemoeiingen is ook het werk van de beheerder dezer lopende overheids archieven tot een zeer belangrijke taak uitgegroeid, die eveneens in talloze ge- Aangehaald hiervóór p. 10. 2) Ned. Archievenblad 1896/97, p. 26.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 15