64
65
bij latere overname door de archivaris deze slechts weinig zou behoeven te ver
anderen. Hierbij werd over het hoofd gezien, dat de beheerder van het lopende
archief uit de aard der zaak meer oog heeft voor de eisen van de dag, dan voor
een duurzame ordening in het belang van latere onderzoekers1). Bovendien was
in 1915 nog niet te voorzien de in de laatste decennia steeds aanwassende stroom
van archivalia, waarvan veel voor vernietiging vatbaar is. Ondanks de uitspraak
van Fruin hebben gelukkig! vele archivarissen zich wel met de ordenings
problemen van de nieuwe archieven bemoeid en het is te hopen, dat zij dit steeds
meer zullen doen. Voor de toekomst is het gewenst, dat de taak van de archivaris
in deze niet tot een bloot adviserende beperkt blijft.2)
5. Noch de veroordeling van 1907, noch de steiling van Fruin in 1915 hebben
de verhouding van de archivarissen t.a.v. de lopende archieven ten goede kunnen
beïnvloeden. Mijn overtuiging is, dat eventueel aangenomen stellingen van het
prae-advies dit evenmin zullen doen. Ik acht het aannemen van de stellingen I
en II bepaald in strijd met de belangen van de archivarissen en het archiefwezen,
daar anderen in deze stellingen aanleiding kunnen vinden een (m.i. gewenste)
invloed van de archivarissen te bestrijden.
6. Immers, in deze stellingen wordt gepredikt, dat de beheerders van de nieuwe
archieven hebben te beslissen welk stelsel van ordening voor het lopend archief
het meest geëigend en doelmatig is in het belang der administratie, en wordt
aan de archivaris slechts een ondergeschikte plaats toegewezen. Hier heerst het
zelfde ongegronde optimisme als in Fruins brief t.a.v. de voortreffelijkheid van
het door de beheerder van het lopende archief uitgekozen stelsel. Ten onrechte
wordt bij deze stelling het handhaven van de huidige (onbevredigende) toestand
als wenselijk verdedigd. Bij het formuleren van stellingen, die voor de toekomst
bedoeld zijn, moeten wij echter het toekomst-ideaal in het oog vatten.
7. Deze toekomst zal zeker medebrengen, dat zowel de rijks- als de gemeente
archivarissen zich steeds meer hebben te bemoeien met de lopende archieven.
De gemeente-archivaris van Amsterdam heeft sinds kort inspectie-bevoegdheid
over de lopende gemeente-archieven en van die van gemeente-instellingen en
bedrijven. In andere gemeenten overweegt men eveneens inspectie-bevoegdheid
aan de gemeente-archivaris toe te kennen. Bij het Algemeen Rijksarchief geven
de te verstrekken adviezen over vernietiging en de overname van nieuwe ar
chieven van departementen en staatsdiensten steeds meer aanleiding tot overleg
over de wijze van ordening der lopende archieven. In het buitenland, o.a. in Frank
rijk en Duitsland, is men reeds verder op deze weg gegaan. Deze ontwikkeling moet
ook in ons land worden bevorderd en niet geremd.
Ongetwijfeld moeten de archivarissen meer deskundig worden t.a.v. de orde
ningssystemen van de lopende archieven. Anderzijds zullen de beheerders van de
„lopende" archieven meer gevoel moeten krijgen voor de belangen van de archi
varissen, die later dezelfde archieven moeten beheren. De huidige toestand is
helaas, dat de beheerders van de lopende archieven vaak niet voldoende door
drenkt zijn met onze archiefprincipes en dat de archivarissen onvoldoende praktijk
hebben t.a.v. de ordeningsproblemen van moderne archieven. De opleiding aan
de herleefde Archiefschool, waarbij aan moderne registratuurstelsels meer aan
dacht wordt gewijd, en een nieuwe „Handleiding", die ook met de eisen van de
moderne archieven rekening zal houden, kan de beheerders van de lopende ar
chieven en de archivarissen nader tot elkaar brengen.
D Ik herinner hier aan de steeds weer gehoorde klacht, dat in dossiers van
de registratuurperiode stukken gevoegd worden, behorende tot de voorgaande periode.
2) Men leze het artikel van R. Schatz over: Die Schriftgutgliederung. Ihre ge-
schaftstechnische und archivische Bedeutung (Der Archivar, Jahrgang 8 (1955),
S. 225238). O.a. leest men op blz. 225: In zunemende Masze wird in den
letzten Jahrzehnten die Notwendigkeit anerkannt, dasz der Archivar Einflusz auf
die Gestaltung des Aktenwesens der Behörden nimmt, um die Förderungen durch-
zusetzen, die vom archivischen Standpunkt aus gestellt werden müssen. Es han
delt sich hierbei gewissermaszen um Fragen des Archivgutschutzes oder der Archiv-
gutpflege. Der Archivar musz den Akten, die einmal in sein Archiv kommen sol
len, schon bei ihrem Entstehen seine Aufmerksamkeit zuwenden. Mit Sicherheit
hatte sich auf diese Weise in der jüngsten Vergangenheit viel Unheil vermeiden
lassen
8. De Vereniging van Archivarissen heeft de belangen van het gehele archief
wezen in Nederland te dienen en moet zich dan ook niet afzijdig houden t.a.v. de
„lopende" archieven, de bedrijfsarchieven en andere zeer moderne archieven. Het
is dan ook onjuist, dat het prae-advies een zo sterke scheiding maakt tussen de
„lopende" archieven (die toch ook eens oud-archief worden) en de naar de ar
chiefbewaarplaatsen overgebrachte archieven. Dit gaat in tegen het hoofdbeginsel,
dat een archief een organisch geheel is.
9. Mijn conclusie is, dat het ongewenst is de stellingen van dr. P. in stemming
te brengen, omdat zij, indien aangenomen, storend zullen werken op de zich in
ontwikkeling bevindende praktijk. Mocht de vergadering niettemin besluiten ze
in stemming te brengen, dan zal ik tegenstemmen, omdat ik aanneming in strijd
acht met de belangen van de archivarissen en het Nederlandse archiefwezen.
B. VAN 'T HOFF
REPLIEK VAN DE VOORZITTER.
Op de eerste plaats wil ik degenen danken, die zich de moeite getroost hebben
hun inzichten en bezwaren schriftelijk te formuleren. Vooral de bezwaren, welke
zij naar voren hebben gebracht, zullen mij de gelegenheid bieden om mijn in
zicht in deze kwestie op de bestreden punten duidelijker te omschrijven: zodoende
hoop ik tevens enige misverstanden op te helderen, welke bij sommige bestrijders
van het prae-advies blijken te bestaan.
Daarbij moet ik weer terugkeren tot het verleden, tot de oorsprong van onze
Vereniging, opgericht 17 juni 1891 te Haarlem1). In de loop van dit jaar zullen
wij dus haar 65-jarig bestaan herdenken. Dit bestaan, wij mogen het met
gerechtvaardigde trots zeggen, is eervol en vruchtbaar geweest, en van zeer
groot belang voor het archiefwezen in Nederland. Op de gezonde en krachtige
ontwikkeling van dat archiefwezen heeft onze Vereniging van de aanvang van
haar bestaan af een sterke invloed ten goede uitgeoefend. Zij heeft dit gedaan
door middel van het Ned. Archievenblad, dat van 1892 af in ononderbroken reeks
verschenen is; zij heeft dit tevens gedaan door middel van haar vergaderingen,
waar talloze belangrijke kwesties betreffende het archiefwezen zijn behandeld en
waar talloze belangrijke conclusies genomen zijn.
Zo is men in geanimeerde discussie gekomen tot de formulering van de grond
begrippen en stellingen, welke nu nog steeds de basis van onze werk-methode
vormen; zo is men in 1895 gekomen tot de instelling van de Commissie, gevormd
door Muller, Feith en Fruin, die onze Handleiding samenstelde op grond van de
ideeën, welke in het Archievenblad en in de vergaderingen der Vereniging leven
en vorm gekregen hadden, een handleiding, over wier ver strekkende betekenis
hier wel niets meer gezegd behoeft te worden; zij heeft de geest en de methode
van degenen, die sindsdien in het Nederlandse archiefwezen werkzaam waren,
diepgaand en wezenlijk beïnvloed en geleid.
Is dit een blijvende verdienste en roem voor onze Vereniging, zeker even be
langrijk is dat, wat zij gedaan heeft om te komen tot een regeling van ons archief
wezen bij de wet.
U weet, dat sinds de oprichting van onze Verenging haar doel in het Reglement
omschreven is als „de bevordering der belangen van het Nederlandsche archief
wezen", en dat van de aanvang af in art. 2 van het reglement gezegd werd. dat
zij dit doel trachtte te bereiken „door te streven naar een regeling van het archief
wezen bij de wet". In het werkprogram, dat het bestuur reeds op de eerste blad
zijden van de eerste aflevering van het Archievenblad in 1892 publiceerde, ver
klaarde het: „Dat dit doel ver in de toekomst ligt, wie zal het ontkennen"? „Dat
te dezen aanzien onze vereeniging zich tot voorbereiding van die gewenschte rege
ling zal moeten bepalen, springt in het oog." Vervolgens wordt de werkmethode aan
gegeven en verder luidt het dan: „Zal men op deze wijze hebben verkregen een
overzicht van de leemten en gebreken in de bestaande toestand, dan zal de tijd
zijn gekomen, om, na rijp beraad, bepaalde fouten aan te wijzen, verbeteringen
D Ned. Archievenblad 1892/93 p. 1 en de circulaire van 3 juni 1891, ingebonden
achter in het exemplaar van deze jaargang op het Rijksarchief in Limburg.