62
63
heid garandeert bij de keuze van een ordeningsstelsel. Bovendien, met de aan
vaarding van de conclusies van dr. P. is noch de archivaris, noch de administratie
gebaat. De archivaris niet, omdat hij tegenover de administratie aan handen en
voeten gebonden wordt, de administratie niet, omdat, gelijk mr. Hardenberg te
recht meent, zij evenmin vrij is in de keuze van een stelsel van ordening, en
vooral ook, omdat het haar weinig zal interesseren welke stelregels wij zullen
aanvaarden. De administratie is steeds haar eigen weg gegaan en zal dit blijven
doen, welke illusies wij ook daaromtrent zullen koesteren. In de oorzaak hiervan
hebben sommigen zich verdiept. Zij kwamen tot de conclusie, dat de archivaris
zich al spoedig van het terrein van de registratuur heeft laten wegdrukken en
werkeloos heeft toegezien hoe anderen registratoren begonnen op te leiden. Dat
alleen de veroordeling van bepaalde stelsels de loop der gebeurtenissen niet kon
tegenhouden heeft de tijd wel bewezen. Dit zijn fouten, die in het verleden ge
maakt zijn en waaraan nu weinig meer te doen valt. Het zou van weinig werke
lijkheidszin getuigen als men dit opeens zou willen veranderen en de administratie
zou gaan voorschrijven hoe het dan wel moet. Het maakt echter een groot verschil
of men de administratie noodgedwongen haar eigen inzichten laat volgen en waar
mogelijk redresseert, of dat men als principe aanneemt, dat elke archivistische
stunt als de hoogtse wijsheid moet worden geëerbiedigd, omdat wij nu eenmaal
incompetent zijn daarover te oordelen. Overigens komt het mij vreemd voor dat
een archivaris, die zich niet laat afschrikken door duizenden variaties bij de
oude archieven, plotseling met de mond vol tanden zou staan bij eenzelfde aan
tal bij de „lopende" archieven.
Toen ik enige maanden geleden bedoeld prae-advies ontving, heb ik ernstig
gepoogd tot de kern van de zaak door te dringen. Ik kon tot geen andere con
clusie komen dan tot welke mr. Hardenberg, blijkens zijn „Opmerkingen", klaar
blijkelijk gekomen is, nl. dat het hier in feite gaat om het pro of contra van het
uniforme decimale dossierstelsel. Wanneer de registratuur zich werkelijk voor
deed als een grazige wei met een bloementooi van duizendvoudige variatie, zoals
dr. P. suggereert, zou het aanvaarden van zijn conclusies weinig voeten in de
aarde hebben, mits er slechts de garantie bestond dat aan al deze variaties vol
ledige aandacht werd geschonken. Helaas, hoe wreed is de werkelijkheid. Mr.
Hardenberg toont aan dat, wanneer wij volgens het voorstel van dr. Groeneveld
de bedrijfsarchieven buiten beschouwing laten, de gehele overheidsadministratie
beheerst wordt door één stelsel, nl. dat van de decimale classificatie, geëxploiteerd
door de Vereniging van Ned. Gemeenten. Een soortgelijk stelsel heeft zich in 1907
het wantrouwen van de Vereniging van Archivarissen op de hals gehaald en is
toen scherp veroordeeld. In 1920 volgde een soort eerherstel, en sindsdien is de
decimale code oppermachtig in de gemeentelijke administratie gaan heersen en
probeert sinds kort ook de rijksadministratie aan zich te trekken Er is dus aller
minst sprake van een fleurige wei, waarin archivistische schaapjes lustig grazen
of dromerig voor zich uit staren. Ik zou liever een vergelijking willen wagen met
een gladgestreken betonnen kazerneplein, waar in het systeem gedrilde man
schappen zo gedachtenloos mogelijk de handgrepen moeten uitvoeren, die hun
van bovenaf zijn voorgeschreven. Zonder mij in de voor- of nadelen van dit systeem
te willen verdiepen wil het mij voorkomen, dat wanneer men zich volkomen
met deze gang kan verenigen „nu in bijna alle Nederlandse gemeenten dit registra
tuurstelsel, met zijn zegenrijke gevolgen voor orde en verzorging van althans
een belangrijk deel van het archief, in gebruik is genomen"1), men zonder voor
behoud met het prae-advies zal kunnen instemmen2). Immers, men weet de zorg
voor de registratuur toevertrouwd aan een machtig lichaam, dat bovendien een
aantal archivarissen heeft aangetrokken om de spelregels van de code te helpen
bijhouden en om getuige te zijn bij de jaarlijkse vaardigheidsexamens in deze
regels. Wanneer men echter een verklaard tegenstander is van dit stelsel, de me
ning van Fruin van 1915 en van de commissie uit de Vereniging van 1920 opportunis-
1) Dr. G. W. A. Panhuysen, Het respect en de zorg van de archivaris en de
overheid voor de moderne archieven. Ned. Archievenblad 1949/50, blz. 27.
2) Het is mij echter niet duidelijk hoe voorstanders van dit systeem het uniforme
stelsel in overeenstemming kunnen brengen met die duizenden variaties in de
moderne administratie.
tisch noemt en blijft vasthouden aan de principiële uitspraak der Vereniging van
1907, zal men er weinig voor voelen de mede-verantwoordelijkheid te dragen door
deze conclusies, die alle .experimenten van dit stelsel in heden, verleden en toe
komst stelselmatig sanctionneren, met, zijn stem te bekrachtigen. Ook wanneer
men zich aangaande dit stelsel geen mening gevormd heeft of lang niet overtuigd
is van de voortreffelijkheid, is het m.i. een riskante onderneming steun te verlenen
aan een principiële uitspraak, die de voorstanders van dit stelsel bovendien om
de tuin leidt inzake onze werkelijke gevoelens.
Daarom is het mijn vaste overtuiging dat, zolang in de Vereniging geen com
munis opinio bestaat t.a.v. de toepassing van de decimale classificatie voor orde
ning van archieven in het algemeen en de kwaliteiten in het stelsel van de Ver
eniging van Ned. Gemeenten in het bijzonder, het prae-advies een stap te ver
vooruit is. Derhalve zou de stemming over dit prae-advies, dat ons aangaande
deze materie volledig in het duister laat, moeten worden uitgesteld totdat de
overwegingen, die in 1907 geleid hebben tot de afwijzing van de decimale classifi
catie, alsmede de motieven, die in 1920 leidden tot de aanvaarding hiervan, gron
dig bestudeerd zijn. Tevens zouden voor- en tegenstanders van het stelsel van de
Vereniging van Ned. Gemeenten in de gelegenheid moeten worden gesteld hun
mening kenbaar te maken, opdat onze Vereniging een zuiver principieel stand
punt dienaangaande kan bepalen Wanneer dit gebeurd is, zal het vaststellen van
de verhouding van de archivaris t.o.v. het „lopend" archief veel minder gecom
pliceerd worden. W. A. FASEL
VIII. VERNIETIGING VAN STUKKEN.
N.a.v. Uw schrijven van 15 nov. 1955 betreffende het prae-advies van dr. G. W.
A. Panhuysen moge ik Uwe aandacht vragen voor het volgende.
Het verdient naar mijn mening aanbeveling dat in conclusie III van bovenver
meld prae-advies de wenselijkheid wordt uitgesproken dat zonder toestemming
van de archivaris geen stukken worden vernietigd.
Motivering: Bij de diverse administraties bevinden zich tal van stukken
die voor de betreffende administraties geen waarde meer hebben, maar historisch
wel van betekenis kunnen worden geacht. Als deze stukken voorkomen op de
Liist van vernietigbare stukken kunnen zij door de administratie vernietigd worden.
A. J. J. H. TOPS
IX. HET PRAE-ADVIES VAN DR. PANHUYSEN.
Het prae-advies geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen.
1. Het vraagstuk, welke de verhouding is (en moet zijn) van de archivaris en
de zgn. lopende archieven verdient de aandacht van alile leden van onze Vereniging.
2. Het is echter praematuur, en zelfs verkeerd, om nu in stellingen een be
paalde gedragslijn t.a.v. dit probleem te bepalen voor de toekomst, omdat:
a) slechts een deel van de leden hieromtrent uit eigen ervaring een oordeel kan
hebben; b) het vraagstuk in de loop der tijden verandert door de ontwikkeling
van het archiefwezen! bv. het naar voren komen van bedrijfsarchieven) en van
de archiefleer (een nieuwe uitgave der Hanleiding zal meer met de moderne
archieven moeten rekening houden); c) het vraagstuk geheel verschillend ligt
t.a.v. de verschillende soorten van archieven. In het volgende heb ik slechts ge
dacht aan de overheidsarchieven (rijks- en gemeente-archieven) en dus bv. de
bedrijfsarchieven buiten beschouwing gelaten.
3. In 1907 heeft onze Vereniging nog wel met algemene stemmen! het
zgn. decimale classificatie-stelsel als stelsel voor de regeling van een archief be
slist veroordeeld als in strijd met het wezen van een archief als organisch geheel.
Ondanks dit vonnis heeft dit stelsel in de sector van de nieuwe gemeente-archieven
vrijwel algemene toepassing gevonden.
4. In 1915 heeft Fruin, geheel in strijd met het besluit van 1907, de stelling
geponeerd, dat niet de archivarissen, maar de beheerders van de lopende archieven
moeten beslissen volgens welk stelsel deze archieven moeten worden geordend.
Blijkbaar ging hij er van uit, dat de beheerder steeds het beste stelsel zou kiezen en
hij was zo optimistisch te veronderstellen, dat dit systeem zó goed zou zijn, dat