60 61 de schriftelijke weergave van deze inleiding als juist mogen beschouwen, lezen wij daar op blz. 3 onder punt 1: „de aandacht van de bedrijfsarchivaris richt zich dus ook op het dynamische stadium, de zgn. registratuur in de ruimste zin des woords". En verder op blz. 7, laatste alinea: „Als besluit van dit gedeelte, dat handelt over het bedrijfsarchief in algemene zin, staat Inleider nog even stil bij de functie verdeling archivaris-registrator: bij een groot bedrijf zullen dit verschillende per sonen zijn, bij een éénmansarchief dient de archivaris zich ervan bewust te zijn dat hij twee functies waarneemt". Een verder: „Bij arbeidsverdeling is het de meest logische weg, als de archivaris zich belast met de opbouw der verschillende registraturen, welke correleren met de fondsen, en zich daarvoor dus verantwoor delijk heeft te gevoelen: uiteraard dient hij hierbij nauw overleg te plegen met de overige belanghebbenden in het bedrijf". Om te besluiten wil ik een uitspraak van dr. G. in zijn commentaar aanhalen: „schoenmaker houd je bij je leest", m.a.w.: registrator houd je bij je „lopend"- archief, en: archivaris houd je bij je ,,oud"-archief, waaraan ik dan nog zou willen toevoegen de conclusie van dr. P.: en zijn er problemen die op jullie beider ter rein liggen, pleeg dan overleg en hecht waarde aan de mening van elkaar. De opmerkingen die mr. Hardenberg in deze kwestie meende te moeten maken kunnen, als weinig ter zake doende, buiten beschouwing blijven. B. TH. HENDRIKS, bedrijfsarchivist VI. DE MODERNE ARCHIEVEN. Tijdens de voorjaarsvergadering in 1954 heeft dr. Panhuysen gezegd dat in de Vereniging grote belangstelling bestaat voor de moderne archieven. Wij zullen ons evenwel ernstig ongerust moeten maken of deze belangstelling niet een plato nische liefdesverklaring zal gaan worden aangezien hijzelf reeds in zijn voordracht tijdens de voorjaarsvergadering in 1949 uitgesproken heeft dat de Vereniging meer aandacht aan de moderne archieven diende te besteden. Hij heeft destijds die uitspraak met vele frappante bewijzen gestaafd. Wat is sindsdien door de Ver eniging t.a.v. de moderne archieven gedaan? Er is belangstelling. Goed. Wanneer een verkeersongeluk heeft plaats gehad of een drenkeling in het water ligt, is er meestal ook zeer veel belangstelling, maar het aantal van hen die tot daden overgaan is minimaal. De moderne archieven zijn evenals de zgn. oude archieven de schriftelijke neer slag, het residu, van bepaalde handelingen en zij zullen, zo zij het nu niet reeds zijn, binnen afzienbare tijd belangrijke bronnen voor de economische, politieke en sociale geschiedenis van het Nederlandse volk vormen. Heden zijn zij nog grotendeels in bewaring bij de „administratie" waar hun vorming, en zelfs mis vorming, geschiedt. Wanneer archivarissen het woord „administratie" horen bekruipt hen meestal een gevoel van onbehagen. Administratie is hun „fort" niet. Zelfs in de Vereni ging bleek dit enkele jaren geleden, toen op de najaarsvergadering-1952 de leden der kascommissie het door hen gecontroleerde deel der administratie beschreven als: „een boekhouding die allerminst de naam van boekhouding verdiende"! De ruggegraat van het archief der Vereniging, de comptabele stukken, voldeed niet eens aan de eisen van eenvoudige administratieve aard. Daaruit blijkt wel hoe groot de belangstelling voor administratie en daarmede samenhangend die voor moderne archieven is. Tevens blijkt hoe noodzakelijk het is dat, waar administra tie met archiefvorming hand in hand gaat, de beheerder van een archief, hetzij oud of modern, ten minste op de hoogte is met de grondbeginselen van administra tie en dat aan dit zo belangrijke punt bij de archivarisopleiding dus de nodige aandacht besteed dient te worden. De administratie is bij talloze particuliere ondernemingen, dus ook bij de over heid, in de laatste decennia op moderne, soms zelfs op ultramoderne leest ge schoeid. Ik meen dat het aan ernstige twijfel onderhevig is of in de Vereniging daarmede rekening gehouden is en de leden zich van deze snelle ontwikkeling vol doende rekenschap hebben gegeven. In de periode waarin de Vereniging werd opgericht wij zouden ze de statische periode kunnen noemen ging bij de administratie alles nog volgens de oude sleur en in het oude tempo. Zoals echter in het maatschappelijk leven sedert die periode het tempo opgevoerd werd, zo is ook in de administratie in de huidige dynamische periode het tempo verveelvoudigd. En waar administratie archiefvorming betekent zal het bij de snelle ontwikkeling dier moderne administratie van het hoogste belang zijn dat de leden onzer Vereniging op de hoogte zijn en blijven van die administratie en haar ontwikkelingsstadia. Aan deze realiteit valt niet te ontkomen. Althans wanneer de Vereniging „in the running" wil blijven, mede wenst te tellen onder hen die dagelijks met de neus op de problemen van de moderne archieven gedrukt worden. Uit het door dr. P. uitgebrachte prae-advies is naar mijn gevoelen te lezen, en was bij de bespreking te horen, dat het bestuur eigenlijk de leden adviseert dat de Vereniging zich van de moderne archieven, met de daaraan verbonden pro blemen, moet distanciëren. Dat impliceert dat de noodzaak niet erkend wordt dat de archivaris reeds tijdens de dynamische periode van het archief daarmede be moeienis kan, mag, ja moet hebben. De Vereniging zou bij het onderschrijven van de conclusies van het prae-advies in feite haar onmacht t.a.v. de administratie en de uit deze voortkomende archie ven erkennen en toegeven dat zij inderdaad, zoals velen reeds aanvoelen, de boot gemist heeft. Misschien kan zij nog tijdig haar inertie overwinnen en door snel en doortastend te handelen nog juist op het laatste nippertje het vliegtuig halen en haar taak op de juiste wijze gaan vervullen. J. H. BRAKKE VII. DE VERHOUDING VAN DE ARCHIVARIS TEN OPZICHTE VAN DE „LOPENDE" ARCHIEVEN. Aangezien de heren Hardenberg en Groeneveld de bezwaren, welke resp. bestaan t.a.v. de overheids- en bedrijfsarchieven, op genoegzame wijze belicht hebben, moge ik mij bepalen tot enkele opmerkingen. Wanneer ik in de Handleiding lees: „Het archief is het geheel der geschreven, getekende en gedrukte bescheiden houdt dit voor mij in, dat ook de registra tuur een deel is van het archief. Hiermede beweer ik niets nieuws, want jaren geleden vond men reeds de termen dynamisch en statisch deel van het archief uit. Hieruit volgt m.i. dat een te scherpe scheiding tussen dit dynamische en statische deel niet aan te bevelen is, evenmin als het scheppen van een te scherpe scheiding tussen de functies van archivaris en registrator, omdat hierdoor de beide delen een te zelfstandig leven zouden gaan leiden, waar coördinatie noodzakelijk is. Daarom is het mij niet duidelijk waarom dr. P. het recht van de archivaris, t.a.v. het dynamische deel van zijn archief ook ongevraagd invloed uit te oefenen en richtlijnen te geven, ontkent, en waarom de archivaris-registrator, wanneer zijn archief voldoende omvang heeft verkregen, zo snel mogelijk uit de registratuur moet verdwijnen. Dat de archivaris als troostprijs zo nu en dan een advies mag uitbrengen, wanneer het de administratie belieft, zal hem waarschijnlijk weinig plezier verschaffen. In ieder geval geloof ik niet, dat deze archivaris „vol wereld vreemde theorieën" meer prestige bij de administratie zal hebben dan de heer Fruin c.s. indertijd. Ik vraag mij af of men een administratie, die slechts ziet naar de behoeften van het ogenblik en die onmogelijk in staat kan zijn de con sequenties op de lange afstand te bezien, de vrije hand moet laten met slechts de mogelijkheid van desverzocht een, geheel vrijblijvend, advies van goed- of afkeuring van de archivaris achter de hand. Dit prae-advies roept mij onwille keurig de bekende fabel van Bilderdijk in gedachten, waarin de reiger slechts een zwak: „Hola, hola" kan laten horen, omdat hem de beide poten gebroken zijn. De ideale toestand zou zijn het door de heer Fox op de laatste vergadering geschetste toekomstbeeld van een archivaris en een registrator die, uitgaande van dezelfde archivistische principes, als specialisten werkzaam zijn in hun eigen af deling van het grote geheel. Dit vereist echter een gemeenschappelijke basis opleiding een een gemeenschappelijk streven naar hogere waarden dan alleen de doelmatigheid van het ogenblik. Zolang deze heilstaat nog niet is bereikt en de vrees bestaat, dat dit voorlopig ook niet zal gebeuren is het m.i. niet verantwoord een principe te aanvaarden, dat de administratie een volledige vrij-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 11