TEHUIS VOOR ARCHIEFAMBTENAREN
ARCHIEFORDENING VAN HET HUIS
NASSAU IN DILLENBURG
98
Het Tehuis voor Archief ambtenaren, sedert bijna 35 jaar vacantiehuis voor
tal van archiefambtenaren, verkeert, zoal niet in direct gevaar dan toch wel
in benarde omstandigheden. Het loopt met de financiën nl. niet goed. Het
kapitaal, dat de stichter, wijlen de heer Th. Morren, naliet om uit de rente
daarvan de exploitatie van het Tehuis mogelijk te maken, was reeds van de
aanvang af nauwelijks voldoende. Aan de wens van de erflater het verblijf
aldaar, indien enigszins mogelijk, kosteloos te doen zijn is nooit kunnen wor
den voldaan. Het College van Regenten heeft gebruik moeten maken van de
door de stichter gelaten mogelijkheid een vergoeding van de bezoekers te
vragen, zij het dan ook, dat het deze steeds zo laag mogelijk heeft gehouden.
Na de tweede wereldoorlog is de toestand helaas heel wat ongunstiger
geworden. Door verlaging van de rentestandaard tot even 3 verminderden
de geregelde inkomsten. Daarentegen liepen tengevolge van de stijging van
lonen en prijzen alsmede door de steeds hoger wordende belastingen, vrnl.
de sociale lasten, de uitgaven dermate op, dat de uiterste zuinigheid geboden
werd. Op het personeel werd bezuinigd en het onderhoud van het huis met
zijn inventaris tot het allernoodzakelijkste beperkt, in die mate zelfs, dat
de ondergetekende meermalen opmerkingen, zeer vriendelijke opmerkingen
overigens, bereikten over dit wat wel eens verbeterd mocht worden of over
dat, wat niet meer was zoals het wel mocht zijn.
In het vorige jaar was de toestand zo, dat er iets gebeuren moest. Wij
zijn dus begonnen met het een en ander op te knappen, met aan te schaffen
wat er te kort kwam. Wij hopen daarmee door te gaan ook dit jaar en zo
nodig ook in 1955. Maar dit alles kost veel geld en het is dan ook niet te
verwonderen, dat de exploitatie-rekening over 1953 een zéér aanzienlijk te
kort aanwees.
Nu is de vraag, hoe dit tekort te dekken. Op voordelige saldi over de
volgende jaren valt niet te rekenen. Wel is waar hebben de Regenten be
sloten de pensionprijzen, die na 1945 reeds herhaaldelijk verhoogd waren,
opnieuw te verhogen, maar dat zet maar weinig zoden aan de dijk. Wij
waren dan ook zéér gelukkig om van belangstellende zijde een bijdrage in
eens van f 500 te mogen ontvangen. De schenkers van dit bedrag hebben
daaraan geen bepaalde voorwaarden verbonden maar wel de hoop en. het
vertrouwen uitgesproken, dat uit de kringen van de archiefwereld tenminste
een zelfde bedrag zou worden bijeengebracht. Ook dan zullen wij er nog
niet zijn maar dan komt er toch enig licht in deze duisternis.
Het woord is dus nu aan de archiefambtenaren zelf. Ondergetekende zal
hun bijdragen gaarne tegemoet zien, het liefst door storting op girorekening
nr. 82847 t.n.v. de Administrateur der stichting: „Tehuis voor Archiefambte-
naren te s-Gravenhage. Hij stelt zich voor van de binnengekomen giften
verantwoording te doen in een of meer volgende nummers van tiet Neder
lands Archievenblad.
Het lijkt goed hieronder nog even te vermelden, hoe onze tarieven na de
jongste verhoging luiden, deze zijn: logies f 1, ontbijt f 1, koffiemaaltijd f 1,
middagmaal f 2. Maaltijden, die niet in het Tehuis gebruikt worden, worden
ook niet in rekening gebracht. Aanvragen te richten tot de ondergetekende,
99
het liefst tijdig en schriftelijk. Nadere inlichtingen worden gaarne door hem
verstrekt.
De Administrateur der Stichting,
E. A. KUIPERS.
Als aanvulling op mijn publicatie over het archief van het Huis van Nassau
in Dillenburg in dit blad (1937/38 p. 114 vlg.) en de aan dit overzicht voor
afgaande mededeling betreffende het „Calendarium romano-germanicum medii
aevi" van de archivaris Von Erath (1935/36 p. 85 vlg.), moge hier thans
het een en ander volgen over de manier van ordening der bestanddelen van
dit archief van het Huis van Nassau (-Oranje).
De üttoonse tak van het Huis Nassau (in de 16e eeuw vertegenwoordigd
door het grafelijk Huis van Nassau-Dillenburg) had zich in de 17e eeuw,
nadat Johan de Oude (of de Zesde), de grondlegger van de Unie van Utrecht,
in 1606 overleden was, gesplitst in de weldra „gefiirstete", d.w.z. van de
grafelijke door de Keizer tot de vorstelijke waardigheid verheven, Huizen van
Nassau-Dillenburg, -Diez, -Siegen (onderverdeeld in N.-S. Evangelisch en
N.-S. Katholisch) en -Hadamar, waarnaast in de Nederlanden, behalve door
het Huis van Nassau-Diez in de noordelijke gewesten, de stadhouderlijke waar
digheid bekleed werd door het prinselijk Huis van Oranje-Nassau, afstammend
van Willem I, prins van Oranje, die slechts titulair graaf van Nassau ge
weest was, daar na de dood van zijn vader graaf Willem de Rijke diens tweede
zoon Jan de Oude hem als regerend graaf van Nassau was opgevolgd.
Toen in 1702 met Willem III de Nederlands-Engelse tak van het Huis van
Nassau was uitgestorven, nadat de koning-stadhouder zijn neef Johan Willem
Friso, vorst van Nassau-Diez, als zijn erfgenaam had aangewezen, werd aan
deze nieuwe prins van Oranje het pas verworven bezit niet alleen betwist door
de koning van Pruisen als afstammeling van Frederik Hendrik, doch ook door
Wilhelm Hyacinth, vorst van Nassau-Siegen (katholiek gedeelte), die in de
komende decennia er alles voor op het spel zette om als regerend prins van
Oranje erkend te worden, daaraan de regering over zijn klein vorstendom
ondergeschikt maakte en deze verwaarloosde, wat tot gevolg had, dat hij in
1742 door de Rijkshofraad in Wenen uit het bestuur van Nassau-Siegen ontzet
werd. Aangezien ook de Huizen van Nassau-Hadamar, Nassau-Siegen Evan
gelisch en Nassau-Dillenburg inmiddels in de mannelijke lijn waren uitgestorven,
kon de posthume zoon van vorst Johan Willem Friso van Nassau-Diez,
Willem IV, stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, in 1742 het
vroegere graafschap Nassau van Jan de Oude nu als vorstendom Nassau-
Oranien onder zich verenigen. De nieuwe, absoluut regerende, vorst verbleef
bijna uitsluitend in de Nederlanden, waar hij door zijn Deutsche Hofdepar-
tement de betrekkingen met de door hem ingestelde Landesregierung te Dillen
burg onderhield.
Daar, in de voormalige residentie, waar tijdens het verblijf van Willem van
Oranje in 1567—1572 wereldpolitiek gevoerd was tegen de Spaanse heer-