64
onzer Kartuizers. Zij zijn in 1947 door ruil eigendom van het Amsterdamse
archief geworden.
Al met al bevinden zich thans in het gemeente-archief het liber benefac-
torum, aangelegd in 1412, dat in het einde der 18de eeuw uit een particuliere
verzameling is te voorschijn gekomen, 300 charters, meest eigendomstitels,
en een cartularium, groot 68 bladen van 24 x 32 cm, waarin ongeveer 400
akten zijn gecopieerd.
De chronologische inschrijving door elkander opvolgende administrateuren
maakt het gewoonlijk mogelijk het geboortejaar van een cartularium vrij
nauwkeurig vast te stellen. Men stuit soms weliswaar op een schijnbare
chronologische verwarring doch deze vindt haar oorzaak daarin, dat men
bij een eigendomstitel de oudere aangehechte transportakten mede ter plaat
se daarbij inschrijft als bijeenbehorende stukken, dus dossiersgewijze in
schrijving. Wanneer men het cartularium van de Amsterdamse Kartuizers
doorbladert stuit men echter bovendien op een onzuivere chronologische
inschrijving der hoofdakten zelf. Maar wat nog veel erger is, bijna om de
andere bladzijde wisselt het handschrift, m.a.w. er is geen chronologische
opeenvolging van administrateuren te onderkennen.
Het eerste zou te verklaren zijn door aan te nemen dat de verzameling
charters reeds een zekere uitgebreidheid had verkregen alvorens men met
de inschrijving is begonnen en zich daarbij in de chronologische volgorde
der hoofdakten wel eens heeft vergist. Het feit echter, dat meer inschrijvers
afwisselend akten hebben ingeschreven zou er eerder op wijzen dat alles
direct bij het binnenkomen werd gecopieerd, al blijft het gelijktijdig bestaan
van een pluraliteit van administrateuren op een bepaald ogenblik wel erg
vreemd.
Deze diametraal tegenover elkaar staande hypothesen, nl. een latere of
een gelijktijdige inschrijving, zijn in ieder geval niet te verenigen, en de in
druk welke men bij het doorbladeren van het cartularium krijgt is die van
een onverklaarbare chaos. Dit is dan ook waarschijnlijk de reden geweest
dat de archivaris mr Veder, die zich omstreeks 1920 met de inventarisatie van
dit archief heeft bezig gehouden, zich er mede tevreden heeft gesteld van alle
393 er in voorkomende akten regesten in handschrift te maken, zonder een
poging te doen een geboortejaar van het cartularium zelf aan te geven, laat
staan een vermoedelijke ontwikkelingsgeschiedenis ervan te geven.
Hij volstond in zijn manuscript-inventaris van het archief van het Burger
weeshuis met de volgende, wel erg magere omschrijving van dit register:
No. 111 Cartularium bevat:
le. De copieën van de privilegies alsmede van de eigendomstitels met de
volgbrieven betreffende bezittingen van het klooster over de jaren 1352
1537. Geschreven op 70 perkamenten bladen, waarvan de beide eerste
ongefolieerd zijn en de volgende met arabische cijfers van 1 tot en met
41 en daarna met romeinse cijfers van XLII tot en met LXVIII gefo
lieerd zijn.
2e. Een register op de privilegies en eigendomstitels van landen, erven en
huizen, geschreven op 16 gefolieerde perkamenten bladen.
3e. Een register op de eigendomstitels van pachten en renten, geschreven
op 18 gefolieerde perkamenten bladen.
Men ziet het, geen woord over de vermoedelijke ouderdom, noch van het
65
cartularium zelf noch van de registers. Ook deze registers zfjn weer door
verschillende andere handen samengesteld zodat mr Veder, evenals trouwens
iedereen die dit cartularium ter hand neemt, bij de aanblik van een ogen
schijnlijk zo grote willekeur, de hoop opgeeft deze puzzle ooit te ontwarren.
Verschillende malen heb ik zelf tevergeefs getracht de structuur ervan te door
gronden door b.v. de akten volgens de inhoud te groeperen of volgens hun
juridische vorm. Ik gebruik met opzet het woord, ..ogenschijnlijk", want eens
te meer is mij gebleken dat wanneer men maar eenmaal een schakel in han
den krijgt, het causale verband van heel zo'n register ineens duidelijk wordt.
Toen nl. de rijksarchivaris dr Sabbe de in het Antwerpse Staatsarchief
bewaarde charters in Mei 1947 persoonlijk overhandigde, kwam in de loop
van het onderhoud diens verlangen naar voren het Amsterdamse depot eens
te bezichtigen, aan welk verzoek ik natuurlijk gaarne voldeed. Bij deze rond
gang kwamen wij al spoedig bij het archief van 'het Burgerweeshuis
en legde ik hem het bewuste cartularium voor, waarin een elftal der
nieuw verworven charters zijn gecopieerd. Hij sloeg een willekeurige
bladzijde op, las enkele zinnen en maakte een opmerking over de goede
staat van het geheel. Ik stond naast hem en keek van terzijde naar het door
bladeren van het handschrift toen ik plotseling tegen het licht uit zag dat de
uiterste rand van een der bladzijden van boven tot onderen geperforeerd
was met heel kleine speldeprikjes, hetgeen ik nog nooit eerder had opge
merkt. Dr Sabbe sloeg echter het register weldra dicht en wij vervolgden onze
rondgang.
Aangezien ik vermoedde dat deze perforatie had gediend voor de liniëring
der bladzijden en mij een dergelijke middeleeuwse technische manipulatie in
het Amsterdamse archief nog nimmer onder ogen was gekomen, sloeg ik
enige tijd later het cartularium nog eens open om te zien, of deze perforatie
ook inderdaad aan de andere kant der bladzijde voorkwam. Maar men zal
zich mijn verbazing voorstellen toen ik niet alleen geen perforatie aan de
andere kant aantrof, maar nergens meer enig spoor daarvan kon ontdekken.
Aangezien ik er echter zeker van was dat het blad, dat dr Sabbe had bekeken,
wel geperforeerd was, zat er niets anders op dan het cartularium blad voor
blad te bekijken, waardoor ik vanzelfsprekend dat blad moest tegenkomen.
Het eerste blad, met behulp van een loupe aan weerszijden afgespeurd, le
verde een negatief resultaat op evenals het tweede, doch blad drie ver
toonde de speldeprikjes en wel aan weerszijden 42 stuks, waartussen een
fijne liniëring horizontaal over de bladzijde was aangebracht.
Aangezien ik zeker wist dat het blad van dr Sabbe veeleer midden in het
cartularium dan voorin stond, besloot ik mijn onderzoek voort te zetten om
te zien, hoeveel en welke bladen waren geperforeerd en gelinieerd, teneinde
zo mogelijk de reden daarvan te achterhalen. Het resultaat was dat dit tot
en met blad 30, dus bij de eerste twee katernen, om het andere blad het ge
val bleJk te zijn; daarna volgen tot en met blad 38 (3e katern) uitsluitend
geperforeerde bladen, terwijl de rest van het cartularium, dat met blad 68
eindigt, slechts ongeperforeerde bladen bevat. Een dergelijke regelmaat is te
merkwaardig dan dat hier van louter toeval sprake kan zijn en valt alleen
te verklaren indien men aanneemt, dat het oudste gedeelte van het cartula
rium later met ongeperforeerde blanco perkamenten bladen is doorschoten
Maar dan hebben wij hier ook de eerste schakel in handen gekregen waar-