ARCHIEVEN EN BIBLIOTHEKEN IN FRANKRIJK EN ITALIË 68 Zijn opvolger, dus de derde penvoerder, heeft dan ook het roer radicaal omgegooid en is tot het oorspronkelijke systeem teruggekeerd, door aan het doorschoten oude cartularium zeven nieuwe katernen toe te voegen (deze te beginnen met fo. 39 eerst met arabische doch al spoedig met romeinse cijfers door te pagineren), zodat een zuivere chronologische inschrijving weer mo gelijk werd. Zelf heeft hij aldus slechts een enkele akte van 1 April 1434 op fo. 7 ingeschreven, benevens het privilege op fo. 7 onderaan, want zijn eerste en belangrijkste werk is geweest het maken van een afzonderlijke, zij het ook primitieve, rentelegger, naast het cartularium, door een inhouds opgave van de door zijn ambtsvoorganger gevulde charterladen te geven. Die laden waren met rode gothische hoofdletters en de stukken met zwarte arabische cijfers aangeduid. De inhoud der laden A, B, D en E blijkt in zijn volgorde volkomen te beantwoorden aan die van de oudste kern van het cartularium, nl. de privilegiën en de dossiers met stukken der vier grote weldoeners. Dan volgen in de laden F en G de later verkregen renten en huren van huizen, „in civitate" gelegen, terwijl de laden H tot en met O tenslotte de verpachte landerijen buiten de stad bevatten, gelijk de tweede hand dit ook in het cartularium heeft getracht te doen weerspiegelen. Alles oorspronkelijk niet verder gaande dan 1434 doch door anderen bijge houden tot 1477 tegelijk met het cartularium zelf en achter in het cartula rium ingeschreven. In 1478 heeft men met de oorspronkelijke organisatie van het archief ge broken, alle dossiers uit elkander genomen en de gehele chartervoorraad op nieuw over de laden verdeeld volgens een zodanig principe, dat het register, dat men er toen op heeft vervaardigd en dat eveneens achter in het cartu larium is opgenomen, tot een werkelijke rentelegger is geworden. Dit bestaat uit 18 folio s. De lade-letters en de nummers der charters zijn er met rode letters en cijfers in aangegeven. Lade A bevatte toen de privileges, lade B de eeuwigdurende renten op de stad en de lijfrenten, lade D e.v. de renten in civitate in novo latere, lade G de renten in civitate in antiquo latere, lade K de grondeigendommen rond het klooster en bij St. Anthonis, lade L tot U de grondeigendommen in di verse dorpen. Men heeft dit bijgehouden tot 1537, in welk jaar ook het car tularium eindigt. Vijftien jaar later is men eindelijk overgegaan tot het aanleggen van een zelfstandige rentelegger waarin ook de ontvangen huren en pachten werden aangetekend, „Blaffaert sive registrum de bonis censualibus Carthusiensium in Amsterdam 1551" geheten, dat weliswaar verloren is gegaan doch nog genoemd wordt in het „Recueil', in 1692 opgesteld door de regent van het weeshuis Michiel Wiltschut, dat momenteel nog in het archief van het Burgerweeshuis berust. W. F. H. OLDEWELT. 69 In de maanden Augustus tot November 1952 maakte ik. daartoe in staat gesteld door de Nederlandse Organisatie voor zuiver-wetenschappelijk on derzoek, een reis langs een aantal bibliotheken en archieven in Frankrijk en Italië. Het ging mij om gegevens over migraties van Grieken in de 17e en vol gende eeuwen, migraties vooral naar de toenmalige Italiaanse staten als Genua, Sardinië, Napels, Sicilië en Toscane. Ik had tevoren een uitvoerige studie gepubliceerd over het dialect van een kleine Griekse kolonie op Cor sica, die een rest is van zulk een migratie. Het was mijn bedoeling de ge schiedenis van die kolonie na te gaan, en in het algemeen te zoeken naar berichten over dergelijke migraties van Grieken naar het Westen. Ik wist ongeveer waar ik gegevens zou kunnen vinden en had dus te voren een lijst van bibliotheken en archieven opgemaakt, die ik wilde bezoeken. Deze be vinden zich uiteraard vooral in Italië, maar ook in Frankrijk, omdat b.v. Corsica tot 1768 aan de republiek Genua en daarna aan Frankrijk toebe hoorde. Het is niet mijn bedoeling de lezers van het Archievenblad te vermoeien met een overzicht van wat ik vond op mijn speciale studiegebied. Ik wil slechts iets mededelen van mijn ervaringen in de bibliotheken en archieven die ik heb bezocht. Het waren grote en kleine, ordelijke en slordige; er waren er, waar ik meer gegevens vond dan ik in de tijd die mijn reisprogramma mij liet kon verwerken; er waren andere waar nagenoeg niets aanwezig bleek te zijn; er was een enkel geval, waarin het hele archief niet of niet meer bleek te bestaan. Laat ik voorop stellen dat ik bijna overal met de grootste welwillendheid en behulpzaamheid ben ontvangen. Ook aan plaatsen, waar weinig of niets aanwezig bleek, bewaar ik allerminst de herinnering van een vergeefse reis. En dat niet alleen omdat elke Italiaanse stad, elk stadje, ook buiten archie ven genoeg boeiends biedt, in elk geval ruim voldoende om een kort ver blijf ten volle ten rechtvaardigen. Ook daarvan afgezien vond ik m'n reis naar een op zichzelf teleurstellend archief nooit overbodig. Men moet per soonlijk hebben geconstateerd dat bepaalde stukken van weinig of geen be lang zijn, om niet steeds achteraf het vermoeden te bewaren dat juist daar belangrijke gegevens aanwezig zijn. Die blijven er toch wel op plaatsen waar mijn aandacht niet op gevallen is. In Frankrijk bezocht ik Parijs, Dijon, Lyon, Ajaccio en Cargèse (Corsica); in Italië Calgliari, Sassari, Bosa, Montresta (alle vier op Sardine), Palermo, Rome, Loreto Aprutino (bij Pescara), Modena, Florence, Pisa, Genua en Turijn; in sommige plaatsen had ik alleen met bibliotheken te maken, in an dere met archieven of met beide. In de bibliotheken raadpleegde ik hand schriften of zeldzame werken, die ik in ons eigen land niet had kunnen vinden Over de bibliotheken en archieven in P a r ij s behoef ik niet uit te wei den. Vele Nederlanders kennen de Bibliothèque Nationale, de Bibliothèque Mazarine (de l'Institut) en de Bibliothèque de 1'Arsenal. Hetzelfde geldt voor de Archives Nationales in de Rue des Archives en, wellicht in mindere

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1954 | | pagina 11