66
door de gehele opbouw van het xartularium duidelijk, wordt! Immers, ver
wijdert men in gedachten al deze ongeperforeerde, later ingevoegde, bladen,
dan moet men het oorspronkelijke corpus van het cartularium overhouden.
Inderdaad blijken deze overblijvende 16 bladen door één en dezelfde hand,
een grote bruinachtige letter, te zijn geschreven. Daarna volgen nog vier
bladen, weliswaar geperforeerd doch niet gelinieerd en door dezelfde persoon
beschreven, plus nog vier geperforeerde bladen, later door andere handen
beschreven, d.i. de 3e katern. De paginering blijkt pas na het doorschieten
met blanco bladen te zijn geschied.
De copiïst heeft zijn arbeid met het overschrijven van een akte van 4 Sept
1401 fo. 27) voorgoed beëindigd. Zou ik een gissing mogen wagen dan
zou ik heer Dirc Sloyer voor de samensteller van de - oudste kern van het
cartularium willen houden omdat hij juist in dat jaar uit het klooster is ver
trokken om prior van Nieuwlicht bij Utrecht, te worden.
Het grote bezwaar van de pluraliteit der schrijvers is nu geëlimineerd.
Toetsen wij thans de inhoud van dit oudste corpus aan de vereiste chrono
logische volgorde van inschrijving.
De copiïst begint met de privileges van de graven Albrecht en Willem VI
(4 bladen). Op de bladen 5 tot en met 8 wordt dan het gehele dossier ak
ten (28 stuks) van de eerste grote weldoener, heer Dirc Sloyer, die al zijn
goederen op 21 Februari 1394 aan het klooster overdroeg, afgeschreven.
Hetzelfde is op de volgende bladen geschied met de dossiers van de andere
grote weldoeners, heer Dirc Claes Godevertsznszn, die op dezelfde dag ai
zijn goederen afstond, en Willem Ghisebrëchtszn. die zulks op 22 Januari
1401 deed. Daarop volgt het dossier van heer Willem die Engelsche, die op
27 Maart 1398 al zijn goederen afstond, waardoor het klooster in de orde
kon worden geïncorporeerd.
De samensteller gaat dan over tot het inschrijven van kleinere schenkingen
aan of aankopen door het klooster zelf sedert 1393 en vervolgt dit tot
1400, in totaal een honderdtal akten. Uit dit alles blijkt dat dit honderdtal
charters reeds aanwezig moet zijn geweest voordat het cartularium werd
aangelegd, waardoor de samensteller er toe is gekomen deze in een enigs
zins systematische orde te rangschikken, nl. in die van grotere en kleinere
aanwinsten, anders had hij wel een zuiver chronologische inschrijving ge
geven.
De reconstructie van het oudste corpus van het cartularium, groot 20 be
schreven bladen, levert als winst enige historische correcties op. Ten eerste
dat de algemeen gangbare mening, dat het klooster gesticht is dank zij de
steun van landsheer, magistraat en burgers, niet juist kan zijn, immers van
een zelfs maar geringe financiële bijdrage door de stad is daarin geen spoor
te vinden. Een stilzwijgende toestemming is trouwens alles wat wij in die
tijd nog mogen verwachten. Veel enthousiasme voor de stichting kon de stad
ook niet opbrengen want een halve eeuw later verzette zij zich reeds heftig
tegen het verrijzen van nieuwe kloosters.
In de tweede plaats blijkt de algemeen verbreide mening dat heer Ghijse-
brecht Douwe, stichter in 1394 (24 Juli) van het Reguliere Kanunniken
klooster en latër nog van enkele vrouwenkloosters hier ter stede, met zijn
vriend heer Dirc Sloyer ook de stichting van St Andries heeft mogelijk ge
maakt, geenszins juist te zijn. Wij treffen Ghijsebrecht Douwe in dit cartu-
67
larium eerst aan op 12 December 1394, dus anderhalf jaar na de stichting
van het klooster en dan nog slechts met zijn beide broers als executeurs van
het testament van hun moeder, waarin deze twee morgen land te Abkoude
aan de Kartuizers had vermaakt. Hij zelf blijkt dus tot de stichting van
zijn vriend zelfs niet het allergeringste te hebben bijgedragen, gelijk naar wij
weten Dirc Sloyer zich op zijn beurt heeft teruggetrokken toen Ghijsebrecht
Douwe ernst maakte met de stichting van het Reguliere-Kanunnikenklooster
(24 Juli 1394).
Ik meen de verklaring voor dit opmerkelijke verschijnsel te mogen zoeken
in een zeker dualisme in Geert Groote's karakter. Aangezien nl. diens con
templatieve neiging hem zowel naar de eenzaam levende Kartuizers als naar
de gemeenschappelijk levende Reguliere Kanunniken trok, zou ik in zijn beide
volgelingen Dirc Sloyer en Ghijsebrecht Douwe dit dualisme van de meester
gesplitst willen zien, zodat tenslotte door hun persoonlijke voorkeur de eerste
alleen de stichter van een Kartuizer klooster en de tweede alleen van een
Reguliere-Kanunnikenklooster is geworden, ondanks hun beider onderlinge
vriendschap en gemeenschappelijke geestelijke vorming.
Keren wij nu tot het cartularium terug dan moeten wij constateren, dat
de oorzaak van de huidige verwarring is geweest dat de in 1401 nieuw op
getreden administrateur (1401 1433) heeft gepoogd de topografische rang
schikking, waarin de nieuw verkregen charters door hem in de charterladen
waren gelegd, ook in het cartularium aan te brengen, m.a.w. om dit cartu
larium tevens als rentelegger dienstbaar te maken. Hinc illae lacrimae!
Dit combineren van een chronologische met een topografische ordening
der effecten in één register heeft hij trachten te verwezenlijken door het
cartularium uit elkaar te nemen en met blanco bladen te doorschieten. Hij
kreeg daardoor een nieuw register met ruimte om de nieuwe akten topogra
fisch bij de reeds ingeschrevenen te copieëren. De vraag rijst nu, hoe heeft
hij daarvan gebruik gemaakt. Verreweg het grootste dossier charters is dat
van de eerste weldoener, heer Dirc Sloyer. Het bestaat uit een reeks eigen-
domsverkrijgingen onder algemene titel, zoals boedelscheidingen, erfstellin
gen e.d., waarop die onder bijzondere titels zoals koop, schenking, enz.
volgen. De nieuwe administrateur heeft de nieuwe charters in twee groepen
verdeeld al naar gelang de nieuw verworven huizen en erven in of buiten
de stad waren gelegen. Bij de eigendomsverkrijgingen onder bijzondere titel
nu, op bladz. 16Vo, sluit de tweede copiïst aan, die door zijn kleine zwarte
letter zich duidelijk van zijn voorganger onderscheidt. Een 65-tal akten van
zijn hand, lopende tot en met 15 September 1433, vullen de in het oude
cartularium ingevoegde of blanco gelaten gedeelten van bladen tot en met
folio 37r Hij is er echter niet meer toe gekomen ook de latere privileges
voorin bij te schrijven doch heeft dit aan zijn opvolger moeten overlaten
(fo. 7 onderaan). Op folio 22 midden in het reeds gecopieerde dossier van
heer Willem Ghijsebrechtszn begint hij dan met de omschrijving der bezit
tingen buiten de stad omdat daar toevallig diens buitensteedse onroerende
goederen worden opgenoemd. Op die wijze heeft hij zo'n beetje een primitief
topografisch overzicht samengesteld ten koste van het eigenlijk karakter van
het cartularium, dat zuiver chronologisch was. Bovendien, wat moest er ge
beuren zodra alles weer volgeschreven was, moest het register dan weer op
nieuw worden doorschoten, en zo maar door?