7
6
de twee bekwame mannen irriteerden elkaar en lieten dit in de discussies ter
vergadering duidelijk merken. De bijeenkomsten wonnen er misschien door
in levendigheid; de waardigheid was er niet door gediend. Ik geloof, dat de
sfeer, waarin wij thans beraadslagen, voor de zaken gunstiger is.
In 1916, twee jaren vóór de Archiefwet, bestond er nog generlei opleiding
voor ons vak. Zodat ieder, die een betrekking in het archiefwezen verkreeg,
met (oestemming van het bestuur tot het lidmaatschap kon worden toege
laten en ook vrijwel steeds toegelaten werd. Dientengevolge waren er ver
scheidene leden, die nog behoorden tot het soort vakgenoten, dat in vroeger
jaren aan de archivarissen in het algemeen een roep van zonderlingheid en
wereldvreemdheid heeft bezorgd. Er waren heel wat meer typen in ons
midden. Ik zou er vermakelijke anecdotes over kunnen vertellen, maar toch
is het gelukkig, dat wij thans wat gewoner mensen zijn en, naar ik vertrouw,
in de maatschappij niet meer door zonderlingheid opvallen.
Er werd in 1916 zeker niet. slechter maar wel veel korter gewerkt. Bureau
uren van half tien tot vier, met een lunchpauze van anderhalf uur, waren
heel gewoon, wat ook daarmee samenhing, dat in geen enkel archiefgebouw
kunstlicht was aangebracht. Zodat in de weken rond Kerstmis de ambtenaren
in de diepe schemering hun duimen zaten te draaien tot het bevrijdende uur
van vieren sloeg. Een toestand, die wij nu toch niet meer terug zouden wensen.
Wat de salarissen betreft zullen wij dit zeker niet doen. Die waren dik
wijls zo uitermate laag, dat men er niet van kon bestaan. Met het gevolg,
dat archivarissen allerlei bijbaantjes vervulden, van journalistiek verslaggever
<:ot schoenmaker toe.
De Vereniging, terecht als een wetenschappelijke bedoeld, bemoeide zich
ook bijna nooit met de materiële belangen harer leden, waarvoor nu onze
afdelingen bestaan. Maar de kleine schare van minder dan 60 leden kon ook
niet veel kracht ontwikkelen om de overheden van het belang harer werk
zaamheden te overtuigen.
Zo kan men, geloof ik, in vele opzichten van verbetering spreken en is
men in de laatste veertig jaren getuige geweest van verblijdende vooruitgang
en groei. Ook in het afgelopen, jaar heeft deze voortgang gehad.
Moest ik het vorige jaar wijzen op stilstand in vele opzichten, nu kan,
althans wat de nieuwe Archiefwet betreft, beter bericht worden geqeven. De
staatscommissie, die deze wet voorbereidt, is op 1 October door de minister
van O., K. en W. geïnstalleerd. Kort daarna heeft zij hem verzocht ook een
vertegenwoordiger van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in de
commissie te willen opnemen. Aan dit verzoek is voldaan door de benoeming
van de heer K. de Boer, burgemeester van Hardinxveld, zodat de instemming
van de genoemde Vereniging met het ontwerp, zoals het er tenslotte uit zal
zien, verzekerd is. De Commissie heeft in haar eerste bijeenkomst het voor
ons belangrijke besluit genomen het ontwerp van wet, door onze Vereniaing
samengesteld, als grondslag van hare besprekingen te nemen. Op deze basis
is het wetsontwerp in tien langdurige zittingen behandeld met het verblijdende
gevolg, dat het thans in eerste lezing voltooid is. De tweede, definitieve,
lezing zal binnen enkele weken kunnen worden vastgesteld. Onmiddellijk
daarna zal het ontwerp aan de minister worden aangeboden in de hooo, dat
Zijne Excellentie binnenkort gelegenheid zal vinden het bij de Volksver
tegenwoordiging in te dienen. De Commissie zal intussen voortgaan met het
ontwerpen van de door de wet geeiste Algemene Maatregelen van Bestuur
en Koninklijke Besluiten. Haar beraadslagingen zijn dienstgeheim; ik mag
er U dus geen mededelingen over doen. Maar ik geloof dat het definitieve
ontwerp, als het gepubliceerd zal kunnen worden, Uw aller instemming zal
kunnen verwerven.
Met de herziening van de Handleiding is minder voortgang gemaakt. De
heer Formsma heeft in onze vergadering te Leiden de zaak in een belang
wekkende rede aan de orde gesteld; aan de discussie daarover hebben wij
onze voorjaarsvergadering gewijd. Deze discussie is niet zeer algemeen ge
weest; blijkbaar willen de leden de voorbereiding der herziening voorlopig
aan de daarvoor aangewezen Commissie overlaten. Het Bestuur prijst zich
gelukkig, dat het de heer Graswinckel bereid heeft gevonden na zijn aftreden
als Algemeen Rijksarchivaris lid der Commissie te worden. Van zijn d: kundig
heid en zijn stuwkracht mogen wij goede verwachtingen koesteren.
De Definitie-commissie heeft in het afgelopen jaar niet vergaderd. Dit is
te betreuren; een nuttige zaak wacht daardoor te lang op afdoening.
Het Internationale Archiefcongres, dat in Juni te 's-Gravenhage is bijeen
geweest, is een groot succes geworden. Het telde meer deelnemers dan het
congres te Parijs; de zittingen waren goed bezocht en uitermate leerzaam, het
onderling contact op excursies en ontvangsten aangenaam en nuttig. Ik ge
loof, dat de deelnemers uit 21 landen met voldoening naar huis zijn terug
gekeerd en dat ook de Nederlandse gastheren met de Algemene Rijksarchi
varis, die persoonlijk de honderden congressisten en hun dames zulk een royale
ontvangst op het Kasteel de Haar heeft aangeboden, aan het hoofd, met
tevredenheid op de drukke maar aardige Juni-dagen kunnen terugzien. Bij
de openingsplichtigheid heeft de minister van Onderwijs, Kunsten en "Weten
schappen zeer vriendelijke en voor onze Vereniging zeer vleiende woorden
gesproken. De aanwezige leden zullen hem met mij daarvoor zeer dankbaar
geweest zijn.
Tijdens de bijeenkomst van de Assemble van de Conseil International des
Archives, waaraan namens onze Vereniging door de heren Van t Hoff en
Mensonides is deel genomen, is de heer Graswinckel tot voorzitter van de
Conseil benoemd, een grote eer zonder twijfel niet alleen voor hem maar
voor het gehele Nederlandse archiefwezen.
De heer Graswinckel heeft deze benoeming kunnen aanvaarden omdat ge
bleken was, dat de minister van O., K. en W. bereid was, hem ook na zijn
aftreden als Algemeen Rijksarchivaris in een onbezoldigde functie aan het
rijksarchiefwezen verbonden te laten. Wij mogen ons hier hartelijk in ver
heugen omdat de grote ervaring van de heer Graswinckel thans niet voor
het archiefwezen verloren zal gaan, omdat hij voorzitter van de Conseil Inter
national is kunnen worden en ook omdat hij nu voorzitter kan blijven van
de Permanente Commissie voor post- en archiefzaken bij de Rijksadministratie.
Hoe belangrijk dit voorzitterschap voor het rijksarchiefwezen is, heb ik het
vorig jaar reeds opgemerkt.
Nog een tweede congres vraagt onze aandacht, n.l. dat betreffende de
positie van de werkers in intellectuele beroepen, op 14 Maart te Amsterdam
gehouden. Een drietal bestuursleden en enkele leden hebben het belangrijke
congres bijgewoond, waar de beraadslagingen op een hoog peil stonden.
Enige maanden later werden de aan het congres deelnemende verenigingen