38 zich in te nemen. Van het Convent van de Cellebroeders is vrijwel geen ar chief bewaard gebleven: slechts een gedeelte, het stoffelijk bezit betreffende, werd in de administratie van het Weeshuis opgenomen en is op die manier bewaard. De archivalia van het Weeshuis zelf zijn van den beginne af vol ledig bewaard en nemen de nummers 1—917 van de inventaris in, die in totaal 1324 nummers telt. Dit verschil van ruim 400 nummers vindt zijn ver klaring in enkele nu te noemen feiten. Het Leprozenhuis, dat in 1273 reeds vermeld wordt, had in de loop van de 17e eeuw door het afnemen van de melaatsheid meer en meer aan betekenis ingeboet. Het werd door het stads bestuur opgeheven en zijn inkomsten toegevoegd aan die van het Weeshuis. De rentmeester daarvan nam in 1687 de administratie van het Leprozenhuis over zoals een van zijn opvolgers hetzelfde deed in 1719 met de administratie van de Baar der Gelovige Zielen, een fundatie, die oorspronkelijk als bestem ming had om op de hoogtijden van Alle Gelovige Zielen missen te doen en licht te branden, van bestemming later meermalen veranderde en waarvan de inkomsten tenslotte in 1711 aan die van het Weeshuis werden toegevoegd. Zij heeft een niet groot en onvolledig archief nagelaten. De archieven van het Leprozenhuis en van de Baar der Gelovige Zielen vonden dan ook in de - inventaris hun logische plaats achter de archivalia van het Weeshuis zelf. Een goed verzorgde index, samengesteld door de heer L. Pirenne, vindt men achter de hier aangekondigde inventaris van het Gereformeerd Burqerweeshuis te 's-Hertogenbosch. Bij deze aankondiging wil ik aan de bewerkers van de inventaris mijn oprechte lof niet onthouden voor de wijze, waarop zij hun werk hebben verricht. Het resultaat is een degelijk en nauwkeurig bewerkte inventaris. De verschijning in druk is een gelukwens zeker waard. A. VAN DER POEST CLEMENT. H. L. Dviessen. Het oud-archief van het Huis Hoekelum onder Bennekom. Ministerie van O., K. en W., 's-Gravenhage, 1952 78 blz. Gelijk zovele andere kastelen en landgoederen, die in de loon der eeuwen tot woonstee hebben gediend aan leden van verscheidene geslachten, bezit Huis Hoekelum een collectie archivalia, die betrekkelijk weinig onderlincre samenhang vertoont. Naast bescheiden betreffende Hoekelum en de daarbij behorende bezittingen bevat deze collectie nl. stukken betreffende een groot aantal elders gelegen goederen van de Heren van Hoekelum en hun familie leden, alsook talrijke stukken van persoonlijke aard van velen dezer. Wegens hun samenstelling ziet men zich bij de inventarisatie van huis- en familiearchieven doorgaans voor veel meer moeilijkheden geplaatst dan bii andere archieven. Over de meest bevredigende wijze, waarop deze moei lijkheden dienen te worden opgelost, zal men dan ook dikwijls van mening verschillen. Bij de ordening van het archief van Hoekelum heeft de heer Driessen de stukken over een groot aantal hoofdgroepen en enkele ondergroepen ver deeld. Dat deze indeling mij de meest voor de hand liggende en logische toeschijnt, kan ik niet zeggen en ik betreur het daarom, dat de bewerker in de Inleiding geen motivering van zijn indeling heeft gegeven. Waarom is bijv. naast groep I. Stukken betreffende het Huis Hoekelum c.a. (waar c.a. ruim is opgevat, zie de stukken van inv. nr, 3) een groep Ia. Stukken be- 39 treffende afzonderlijke goederen, welke blijkens taxatie van 1776 bij de bezitting Hoekelum hebben behoord, geplaatst? Bevinden zich voorts de stukken, waarvan de herkomst niet met zekerheid is na te gaan, werkelijk alleen in de aldus betitelde groep VII? Ik heb zo'n vermoeden, dat men ook verschillende in de groepen IIV zal aantreffen. Wanneer men de stukken van huis- en familiearchieven gaat beschrijven, is men gauw geneigd dit veel te uitvoerig te doen. In deze fout is Driessen zeker niet vervallen, eerder is zijn beschrijving soms wat al te beknopt. Zo zijn m.i. de leenakten en titels van eigendom, die het Huis Hoekelum zelve betreffen, wel erg summier beschreven, hetgeen vooral een bezwaar is bij de stukken na 1550, aangezien men de vroegere in de achter de inventaris ge voegde regestenlijst terugvindt. Immers, het is juist door deze leenakten en titels van eigendom, welke ons leren wie de bewoners van Hoekelum zijn geweest en wanneer, dat men enig idee kan krijgen, hoe het archief lang zamerhand is gegroeid. Nu deelt ons de bewerker weliswaar in zijn Inleiding uitvoerig mee, wie vóór 1600 met het goed zijn beleend, ten aanzien der latere bezitters doet hij dat veel minder volledig. De zgn. persoonlijke stukken in dit archief zijn voor het merendeel af komstig van leden der geslachten Van Lawick en Van Balveren. Voor de gebruikers van de inventaris was het daarom wel gemakkelijk geweest, in dien een of meer genealogische tabellen met betrekking tot deze families waren opgenomen. De in noten vermelde aantekeningen betreffende de diver se Van Lawirks en Van Balverens verschaffen nl. niet voldoende inzicht in hun onderlinge familieverhoudingen. Vandaar misschien ook, dat de be werker zelf de fout maakt in inv. nr. 112 over de schoonmoeder van Jan Willem van Balveren te spreken, terwijl hij op blz. 33 meedeelt, dat deze ongehuwd is overleden. Minder gelukkig drukt hij zich ook uit, wanneer hij het in inv. nr. 147 heeft over Johan van Balveren en „zijn beide laatste echtgenoten"; aan bigamie heeft deze zich toch niet schuldig gemaakt. Behalve genoemde komt men in de inventaris nog wel meer kleine onvol komenheden regen, die vermeden hadden kunnen worden. Zo is bijv. de om schrijving van inv. nr. 124 wel erg onbeholpen, terwijl die van inv. nr. 184 de lezer nog meer laat gissen, wat er eigenlijk bedoeld wordt. Bij lezing van de regestenlijst viel mij voorts op, dat de datum van nr. 13 onjuist is opge lost. Deze moet 20 Augustus zijn. Hoewel ik hierboven op een aantal grotere en kleinere tekortkomingen heb gewezen, die de beschrijving van het oud-archief van het Huis Hoeke lum m.i. bezit, ben ik toch van mening, dat wij hier met een handige inventa ris te doen hebben, die, mede- doordat hij een uitvoerige index bezit, door de belangstellenden in Gelderlands historie met genoegen zal worden begroet. L. J. NOORDHOFF Argief jaarboek vir Suid-Afrikaanse Geskiedenis, XII en XIII 1949 1950) De beide delen van het Argief jaarboek 1949 bevatten de proefschriften van H. E. Werner Backeberg, Die betrekkinge tussen die Suid'Afrikaanse Repu bliek en Duitsland tot na die fameson-inval (1852—1896), en van John F. Midgley,7Ae Orange river sovereignty (18481854), en de M. A. thesis van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1954 | | pagina 23