24
REVOLUTIONNAIRE ARCHIVISTIEK
25
gelaten worden te beslissen, of zij inderdaad letters willen toevoegen om aan
te geven dat het jaar afwijkt van dat in de tekst, doordat een ander jaar-
begin gebruikt werd. In dat geval zouden de haken om het herleide jaartal
kunnen vervallen.
Deze nadere aanduiding zal echter niet nodig zijn wanneer de datering óók
in de oorspronkelijke vorm aangehaald is, hetgeen althans in onze oorkonden-
en regestenuitgaven de gewoonte is. Is dit niet het geval, zoals bv. in de be
schrijving in een inventaris, dan kan een nadere aanduiding wel gewenst zijn.
Dan zou door toevoeging van letters aangegeven kunnen worden, dat het
jaartal wegens afwijkend jaarbegin gewijzigd moest worden, terwijl haken om
een onderdeel van de datering geplaatst kunnen worden, indien het om een
andere reden berekend moest worden. Met scherpe haken zou dan een ont
breken, met vierkante haken de onleesbaarheid5) daarvan aangegeven kunnen
worden; in andere gevallen dient in een noot toelichting gegeven te worden.
Wanneer tot deze werkwijze overgegaan wordt, zou het, teneinde ver
warring te voorkomen, echter beter zijn andere letters te kiezen dan n. st.,
bv. st. c. (stilus communis0). Dit dus, wanneer de oude datering in de publica
tie niet vermeld wordt. In meer uitgebreide uitgaven, waar de oude datering
afgedrukt wordt, of de wijziging of berekening in een noot wordt gemoti
veerd, kan de boven voorgestelde regel gelden7).
P. J. ME1J.
(Van Wijn over het archief te Rijsel in 1804).
Evenals zijn opvolgers, heeft onze eerste Algemeen Rijksarchivaris, mr H.
van Wijn, diverse rapporten over zijn bevindingen aan zijn regering uitge
bracht, waarvan de minuten zich bevinden in de collec.tie-Van V/ijn ten Alge
meen Rijksarchieve, de originelen in het archief Binnenlandse Zaken aldaar.
Het zou misschien niet zonder belang zijn, aan Van Wijns „gestie eens een
studie te wijden. Hier worde, slechts mededeling gedaan van zijn bevindingen
over hetgeen het ook voor ons zo belangrijke archief te Rijsel in de Revolu
tiejaren te lijden heeft gehad. A. E. M. RIBBERINK
Aan den Raad van Binnenlandsche Zaalcen der Bataafsche Republiek:
Burgers Raaden!
Bij mijne laatste hadt ik deer U.L. te annonceeren niet zonder hoop te
zijn van eerlang eenig gunstig verslag omtrend het overschot van Rijsselsch
5) Naar de Regels voor het uitgeven van historische bescheiden van het His
torisch Genootschap, herzien door D. Th. Enklaar en A. J. van de Ven. Utrecht,
1948, p. 7 e.v.
Volgens V.R.O.A. XLII (1919), 2 p. 172 heeft dit woord vroeger niet alleen
de jaardagstijl aangeduid, hetgeen, wederom aantoont hoe weinig vast de beteke
nis van deze termen was. Niettemin zou onze vaktaal deze betekenis kunnen aan
nemen; de beginletters van jaardagstijl zijn internationaal niet bruikbaar.
7) Een aardige bijdrage tot de stijlkwestie vonden wij in de aantekening brj
de afhoring van de rekening van Sint-Anna-ter Muiden door de leden van de
municipale administratie van het Kanton Sluis: den zevenden der maand germi
nal, vijfde jaar der Fransche Republiek (den 27 Maart 1797 O.S.). (N. v. d. R.).
archief te konnen doen. Ik heb mij in die hoop niet bedroogen gevonden.
Het archief van Braband, Vlaanderen en andere Nederlandsche gewesten
wierdt vóór de laatste Revolutie, binnen Rijssel gecustodieerd in dertig
groote' kameren van eene, daartoe geschikte en zeer geëxtendeerde hmzmge,
onder opzigte van den Heere Godefroy, aan wien in dezelve hmzmge mede
een zeer aanzienlijk verblijf was ingeruimd.
Met de Revolutie is men ook in die huizinge gevallen en daar de Heer
Godefroy geëmigreerd was, wierden zijne verblijfplaats en bijzonderlij e
archieven zeer geteisterd. Men zag deeze verzaameling aan voor aristocra
tische ketterij en schelmstukken der Edelen en haalde onder een woest ge
schreeuw alles 't geen voor de hand was omver
't Schijnt ongelooflijk, maar zo de Heer Godefroy, als ader Poret. e
der voormaalige Benediktijnen van St. Maur, hebben mij, bij herhaaling, be-
tuiqd dat, behalven de verscheurde, verbrande, óp- eene andere wijze vernie
tigde, gestoolene en, naar Parijs of elders, weggezondene Boeken en cha^eren'
er nog voor het montant. van omtrend tagtig duizend franken (40000 guldens)
aan pergament. publik en bij den hoop, is verkogt geworden: doch dat, daar
deeze verwoesting bestuurd wierdt (zo men dit eqter bestuur kan n°emen
door eene, even onkundige als verhitte, meenigte, men al rasch aan dit wer
eene voorzigtige wending hadt weeten te geeven en, door aan het Volk de
meest zwaare boeken en stukken ten prooië te laaten, nog zeer veele van de
voornaamste (en dus de qualiteit ten koste van de quantiteit) gelukkiglijk
hadt gezuiverd, die, tijde van 't bedaaren van den storm, bijeen 9eraaPt en
bóven op het stadhuis, in eene zeer ruime zaal, verzaameld zijnde, aldaar
jegenswoordig (zo 't mij voorkomt) ten getale van eenige duizende stukken,
zo boeken als charteren, worden bewaard, doch nader in orde moeten wor
den gebragt. Tot welk laatste eerlang gelegenheid staat gegeeven te worden,
wanneer de Heer Godefroy, gelijk apparent is, in kort, schoon mogelijk onder
eenen anderen titul dan zijner voorgaandén, zal worden hersteld.
Ik heb origineele charters van de negende eeuw in handen gehad. De Heer
Godefroy hadt, voorheen, een beraisonneerden catalogus of inventaris van
v ij f deelen in folio op de voornaamste charteren gemaakt, waarvan vier
deelen behouden zijn.
Op deezen inventaris, zo wel als onder de overgebleevene charteren zelve,
mitsgaders de oude Rekenboeken en wat dies meer is, zijn verscheiden stuk
ken 'tot onze vroegere geschiedenissen specteerende en onmisbaar
Ik zal niet nalaaten Ü.L. verder te notificeeren van het essentieele, hetgeen
mij, en mijne tegenwoordige recherches, zal ontmoeten, middelerwijl de veran
dering van tijd of plaats geene interruptie zal maaken in de schuldpligtige hoog-
agting metwelke ik, mij in de bescherminge van den Raad steeds aanbeveelende,
d'eer heb mij ten respectueusten te noemen.
Burgers Raaden!
UWL. in alles dienstvaerdigen Medeburger
H. v. WIJN.
Brussel, 20 September 1804.
Algemeen Rijksarchief. (Binnenlandse Zaken port. nr. 495. exh. 24 Sept. 1804
nr. 12. C.C.P. 33).