22 „NIEUWE STIJL" 23 Tijdens de algemene vergadering van onze Vereniging op 20 September 1952 te Leiden sprak de redacteur van dit blad de wens uit suggesties om- trent de herziening van de Handleiding te mogen ontvangen1). Naar aan leiding van het artikel van prof. dr Eg. I. Strubbe, onder de titel „Nieuwe Stijl" afgedrukt in de vorige aflevering van het Archievenblad (1952/53, p. 101 e.v.), dat ook voor een onderdeel van de Handleiding van belang is, zou ik een en ander willen opmerken. In het artikel van prof. Strubbe worden twee zaken behandeld. Ten eerste komt het gebruik ter sprake dat in België bestaat een datering, die in het oorspronkelijke stuk in een andere dan onze jaarstijl uitgedrukt was, na de herleiding tot moderne datering te doen volgen door de letters n. s. of n. st. (novo stylo, nieuwe stijl). In de tweede plaats wordt de uitdrukking „nieuwe stijl" nader bezien, en Schr. komt, na een welgefundeerd onder zoek, tot de slotsom dat toepassing van nieuwe stijl kan betekenen dat van jaardagstijl, öf wel, dat van de Gregoriaanse kalender gebruik gemaakt is. In het in de tweede plaats genoemde betoog maakt Schr. een opmerking, die thans nader besproken wordt. In de handboeken der chronologie van Grotefend en Fruin wordt onder nieuwe stijl steeds de Gregoriaanse kalender verstaan. Dit is volgens prof. Strubbe eigenlijk niet juist, want „stylus of stijl betekent in de Middeleeuwen, zoals thans nog. niets anders dan het gebruik dat bepaalt op welke kalenderdag het jaarcijfer gewisseld wordt". Vervolgens wordt erop gewezen, dat de uitdrukking „nieuwe stijl in de betekenis van jaardagstijl reeds gebruikelijk geweest schijnt te zijn toen met 1 Januari 1576 de jaardagstijl namens de koning ingevoerd werd. Op 16 Juni 1575 vaardigde Requesens een plakkaat dienaangaande uit en in het stads archief van Brugge vindt men de bewijzen dat deze jaardagstijl toen, blijk baar naar aanleiding van het genoemde plakkaat, „nieuwe stijl genoemd werd. Doch nadat op 24 Februari 1582 de Gregoriaanse kalenderhervorming afgekondigd was, is de uitdrukking gebruikt om deze kalender aan te duiden. „Men voelde blijkbaar de ongepastheid niet het woord stijl op de kalender te betrekken". Dit nu zou ik anders willen beschouwen. Het is waar, dat in de Middel eeuwen het woord stilus gebruikt wordt om het jaarbegin aan te geven. Stilus betekent o.m.: „schrijfwijze", in dit geval: „wijze waarop de datering be rekend wordt". Bij elke aanduiding van dateringswijze kan men dit woord toepassen en derhalve werd het in de Middeleeuwen gebruikt voor het toen malige onderscheid: het jaarbegin. Dat men, toen de jaardagstijl in 1575 door Requesens algemeen werd ingevoerd, ter onderscheiding van het vroe gere sprak van „nieuwe stijl" is begrijpelijk; even begrijpelijk is, dat als in 1582 de datering weer een andere „schrijfwijze" eist, weer van „nieuwe stijl" gesproken wordt. Toen dus bleef de uitdrukking voor de laatste verandering, nl. voor de hervormde kalender, in gebruik. Zou men nog eens een kalenderverbetering öf een verandering in het jaarbegin gaan toepassen, dan zou er weer een andere betekenis van „nieuwe stijl" ontstaan. Naar mijn mening heeft men x) Zie het verslag in Ned. Archievenblad 1952/53 p. 4. hier te doen met een normaal taalverschijnsel, waarbij een uitdrukking in de loop der tijden van betekenis wisselt. Thans dient het eerste punt van het artikel van prof. Strubbe nader be zien te worden. Met het bovenstaande heb ik niet willen zeggen dat, het onjuist zou zijn in onze vaktaal de oudere betekenis van n. s„ nl. jaardag- sfijl, te doen herleven. Het gaat er nu slechts om, of een dergelijke uit drukking nodig en bruikbaar is. Inderdaad is het zeer nuttig dat de lezer er opmerkzaam op gemaakt wordt dat een herleiding van een datering, met alle kans op vergissing, plaats gehad heeft. Het berekenen van een moderne datering is echter niet alleen nodig bij een van het huidige gebruik afwijkend jaarbegin. Daarom zou ik er de aandacht op willen vestigen dat een andere wijze om te waarschuwen voor dateringsherleidingen en -aanvullingen bij ons in gebruik is, nl. die, welke o.m. door dr Berkelbach van den Sprenkel gebruikt is in zijn Regesten be treffende de bisschoppen van Utrecht, 1301—1340 (zie aid. p. VI)2). Hierbij worden dergelijke aanvullingen en herleidingen aangegeven door haakjes. Zo kan niet alleen worden aangeduid dat een van het huidige gebruik af wijkend jaarbegin werd toegepast, doch ook dat het jaar, de maand of de dag niet, of niet duidelijk, te lezen zijn in het archiefstuk, zodat de uitgever ze op andere gronden bepaald heeft3), of dat de opgegeven dag of maand niet overeenkomt met het itinerarium, zodat er een vergissing begaan moet zijn bij het schrijven van de datering, die thans hersteld is. De moderne datering is dan niet het gevolg van een eenvoudige herleiding van kerkelijke feestdagen of Romeinse datering door middel van een kalender als bv. in Grotefend, doch andere kennis moest te hulp geroepen worden. Hiervoor zou de volgende regel vast te stellen zijn: „In de moderne da tering worden de gedeelten, die niet, of niet in die vorm, door eenvoudige herleiding uit de oorkonde afgelezen konden worden, tussen ronde haakjes geplaatst. Op cuze wijze wordt de gebruiker in alle gevallen er opmerkzaam op gemaakt dat er moeilijkheden waren, die kans op fouten in de herleiding opleverden. Nu is ook in België dit gebruik van haken bekend. In de Voorschriften voor het uitgeven van historische teksten en van de akten der Belgische vorsten') wordt op p. 16/17 gezegd: „De tekst van elke akte wordt van de volgende inlichtingen in de hieronder staande orde voorafgegaan.... 3e De aanwijzingen van plaats en tijd, in de volgende orde: plaats, dag, maand, jaar; de herleiding tot den modernen jaarstijl wordt eventueel door de letters (n. st.) aangeduid. De herstelde deelen van den datum moeten tusschen vierkante haakjes geplaatst woren. Indien er geen datum is, zal men deze zoo nauwkeurig mogelijk herstellen en de akte op deze waarschijnlijke datum opnemen". Het verschil met de door ons gevolgde methode is, dat hier door de letters n. st. één soort, van verandering van de oude datering nader wordt aangeduid, nl. die van het jaar, wegens een verschil in jaarstijl. Inderdaad is dit een belangrijke verandering. Het kan aan de bewerkers van de Handleiding over- 2) WerKen Hist. Genootschap, 3e ser., no. 66, Utrecht, 1937. 3) Zie de Handleiding 98. 4) Uitgave Kon. Belgische Academie, Kon. Commissie voor Geschiedenis, Brussel, 1940.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1954 | | pagina 15