30
van de kleine steden van Overijsel heb ik, behalve voor kleine onderdelen,
nooit enige oude orde aangetroffen, maar ik wist tenminste gewoonlijk tot
welk archief de stukken behoorden. Van de stukken, berustende in het
Rijksarchief in Groningen, weet ik zelfs het laatste veelal niet, laat staan, dat
er enige oude orde geweest is in de afzonderlijke archieven. In Groningen is
nog steeds inderdaad 2 evenals 8: ,,De verschillende in een archief-
depót opgenomen archieven moeten zorgvuldig worden gescheiden" het ba
ken, waarop gekoerst moet worden.
Mijn ervaringen in Overijsel, Noord-Brabant en Groningen geven mij de
overtuiging, dat wij met herkomstbeginsel en oude orde, als inwendige in
het archief plaats bepalende factoren, verder komen in de nieuwe archieven
dan in de oude, want de nieuwere, van de 19 en 20e eeuw, zijn volgens
een bepaald systeem opgezet, de oude niet. Voor de ordening van het meer
genoemde Ommelanderarchief was ik volkomen vrij tot in de 19e eeuw,
bij gebreke van een oude orde het spreekt natuurlijk vanzelf, dat ik wel
de uit elkaar geplukte dossiers zoveel mogelijk hersteld heb -pas voor
de stukken na ca. 1820 was ik gebonden aan een oud systeem van ordening,
een soort rubriekenstelsel.
Men versta mij overigens goed: de Handleiding geeft voor de ordening
der oude archieven genoeg andeie richtlijnen, ook in 16 zelf, maar zij
kunnen beter gegroepeerd worden rondom 27. Juist in verband met het
principe der oude orde van 16 wil ik de vraag stellen, of het tweede deel
van deze stelling gehandhaafd moet blijven. U weet, dat het eerste gedeelte
luidt: „Het systeem van indeeling moet worden gegrond op de oorspronke
lijke organisatie van het archief". Als slot wordt er dan aan toegevoegd:
„die in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting van het bestuur, waar
van het afkomstig is". Dit slaat, en uit de toelichting blijkt het, uitsluitend
op vóór-19e eeuwse archieven, en juist omdat wij de Handleiding ook ge
schikt willen maken voor de nieuwere archieven zal het tweede deel van
de stelling moeten vervallen of worden veranderd. Immers, niemand zal toch
vol kunnen houden, dat de overgang van het chronologische systeem via
rubriekenstelsel naar het dossierstelsel samenhangt of in overeenstemming
is met de inrichting van het bestuur van de gemeente of een ander lichaam,
dat deze vormen van archiefrangschikking toepaste. Bovendien is 15: „Een
archief moet systematisch worden ingedeeld" als voorafgaand aan 16 nu
bepaald onjuist. Immers, de oorspronkelijke orde is het uitgangspunt en
dan hebben wij niet meer in te delen, hetzij systematisch, alfabetisch of
chronologisch. In de Handleiding van 1898 was dat iets anders. Toen had
men nog willekeurige systemen, welke eerst veroordeeld moesten worden,
voordat het herkomstbeginsel kon triomferen. Maar nu wij ook de chrono
logische rangschikking der 19e eeuwse archieven moeten eerbiedigen, werkt
deze paragraaf verwarrend.
Ook het voorbeeld in 15 van het archief van Groningen, dat een chro
nologische indeling zou hebben, is onjuist. Elk systeem van ordening van
deze verzameling archivalia zou verkeerd geweest zijn, voordat de verschil
lende archieven er weer uitgepeld waren. Groningen is het klassieke af
schrikwekkende voorbeeld voor een toelichting van 2 en 8.
Van het herkomstbeginsel zelf wil ik nog dit zeggen, dat het begrip dui-
31
delijker moet worden aangegeven. Zelfs de naam komt niet in de Handlei
ding voor. Men sprak bij de discussies indertijd over „Provenienzprincip".
Pas in 1908 vond Muller een passende Hollandse vertaling en de definitie:
„Het herkomstbeginsel is de methode van archiefregeling, volgens welke
elk stuk wordt gebracht tot het archief en tot de af deeling van het archief,
waartoe het, toen het archief nog een levend organisme was, laatstelijk
heeft behoord"8).
Mij dunkt dat deze definitie, misschien met een kleine wijziging, wel een
plaats verdient in de nieuwe Handleiding. Typisch is overigens, dat Muller
bij de plaatsing van het stuk in het archief niet verder ging dan de eis te
stellen „tot de afdeeling" van het archief. Ontbrak het soms in de aller
grootste oude archieven toch ook wel aan een verder gaande „oude orde"?
W. J. FORMSMA.
II
WANNEER WORDEN DE ADMINISTRATIEVE BESCHEIDEN ARCHIVALIA
EN IS HET MOGELIJK, DAT DE ARCHIVARIS DE ADMINISTRATIE
INSPECTEERT?
In de loop der voordracht van dr Formsma ter jongster vergadering der
Vereniging meen ik zijn opmerking omtrent het laatste lid der archiefdefinitie
aldus verstaan te hebben, dat hij van mening is, dat de verleden tijd, waar
in het gesteld is, bedoeld is om aan te geven, dat verplaatsing van stukken
door latere beheerders daaraan het karakter van archiefstuk niet kan ontnemen
dat m.a.w. het gebruik van de tegenwoordige tijd geen vrijbrief voor heden
daagse beheerders zou kunnen zijn.
M.i. behoort een dergelijke getuigenis, bedoeld om een maar al te vaak,
ja algemeen voorkomend misbruik te voorkomen, in een definitie niet thuis.
Dit daargelaten, is er hier m.i. een misverstand (en ook een vergissing) in
het spel en ik acht het betekenisvol, dat de Vereniging de tegenwoordige tijd
bedoeld heeft en deze ten Departemente in de verleden tijd gewijzigd is.
M.i. zijn deze redactieverandering en de rechtvaardiging er van ter kwader
ure of, zo men het welwillend wil uitleggen, strijdensmoede door de Vereni
ging aanvaard en was de oude redactie de goede. Dit lid der definitie be
hoort te slaan op het bestemd zijn van het stuk ten tijde, dat het zijn karakter
als archivale ontving.
Het is echter, gelijk de heer Formsma mij alsnog mededeelde, mogelijk dit
lid der definitie uit nog een ander oogpunt te bezien en het een tweede be
doeling toe te schrijven. Is het niet om uitgaande stukken, die immers ook op
gemaakt, maar uit de administratie verwijderd zijn, uit te sluiten? Inderdaad
is dit in de toelichting te lezen, maar ik vraag mij af, of het in dit geval de
moeite waard is om de verleden tijd te kiezen, want „bestemd zijn is een
voudig een andere schrijfwijze voor „bestemd zijn geworden".
Maar nu heeft dr Formsma een nieuw bezwaar. Indien het lid der definitie
s) Ned. Archievenblad 1908/9, blz. 13.