134 wel voor een dergelijk onderzoek aanbood en daarvoor tevoren geld vroeg, waarop toen niet is ingegaan. Pallia worden, althans heden, bewaard niet in een kapitteel boven de confessio S. Petri, maar in de confessio zelf, d.d. on der het paus-altaar (114). Weinig betekenis heeft m.i. de lijst van Neder landse kardinalen en de mededeling, dat er onder de 66 aartsdiakens van het Luikse diocees 16 tot het kardinalaat zijn geklommen, aangezien de meeste van deze laatsten toch enkel titulair waren (129). De tienden werden met geheven van kerkelijkee goederen (135) maar van de inkomsten, zoals er aangegeven staat: decima proventuum. Dat het verschijnsel van Cluny de exemptie van het bisschoppelijk gezag aan invloed van de Iro-Schotse kerk moet worden toegeschreven, lijkt mij vreemd (155). De tekst op blz. 166 van Wazo aangehaald doet in het daar aangegeven verband niet terzake, en die van Godebold, die 75 jaren later is, is voor de Nederlanders gemakkelijk te vinden als ter plaatse is aangegeven OB. ST. UT.). Dat St. Willibrord een „kloosterbisschop" zou zijn geweest, wordt m.i. niet door Lindeboom beweerd (173). Het woord „chorales" lijkt mij een andere betekenis te hebben als op blz. 191 wordt aangegeven: het waren kleine zangers, die daarvoor inkomen genoten. Dat de abdij Rijnsburg in 1536 een kapittel werd is niet geheel juist (207 en 398) (zie Hüfer, Re formen 150; Schotel 185. Er is slechts sprake van een verzoek). De rechtsmacht van de aartsdiaken wordt op blz. 209 oorspronkelijk „gewoon" en tegelijk „delegata" genoemd. Wat op blz. 210 en 219 gezegd wordt over de seend in schrikkeljaren is m.i. niet geheel juist. Waarom feiten van vóór 1560 als late voorbeelden van functioneren van aartsdiakens vermeld, indien de aarts diakens tot aan de afkondiging van het Concilie van Trente bleven werken (225,1) De uiteenzetting van vicaris-generaal lijkt mij onvoldoende,' omdat op het laatst van de Middeleeuwen deze functionaris (vie. gen. in spiritualibus 229) de feitelijke bestuurder van het kerkelijk diocees was, terwijl de bisschop zich gewoonlijk beperkte tot zijn vorstelijke plicht. Dat plaatselijke kapittels zich het monopolie van de stadszielzorg aanmatigden en zich verzetten tegen invoer van nieuwe parochies is een generaliseren van wat hier of daar ge- geschiedde. Dat de pastoor de administratie van de aan zijn kerk toebehorende goederen had (333), klopt niet met hetgeen op blz. 347 over kerkmeester gezegd wordt. De naam van vice-curatus wordt regelmatig nog in een andere zin ge bruikt dan op blz. 338 is aangegeven: nl. werkelijk pastoor van een ge- incorporeerde kerk, of waarvan de pastoor ergens kannunik was (Vgl. K. Heeringa, Rek. II 368 vlg.). Daar blijkt ook de naam kapelaan als helper van pastoor en zielzorger iets anders te zijn dan vicaris of beneficiant en altarist, hetgeen op blz. 341 niet duidelijk is aangegeven. Tenslotte signa leer ik nog een lapsus, die echter van weinig importantie is: de opvolger van Geert Groote in het meester Geerts' huis was Joh. Gronde en niet Joh. Brinckerink. Het zijn tenslotte kleine tekortkomingen, en wel van een soort, die in zeer vele boeken gevonden worden. In een boek van 500 blz. zijn zij niet zeer talrijk. Toch wijzen zij hier en daar op de meer gesignaleerde nei ging van Boeren om in wat gewaagde meningen zijn kracht te zoeken, het- 135 geen gewoonlijk niet, maar in zulk een boek zeker niet op zijn plaats is. In tussen hoop ik, dat het boek een tweede editie spoedig mag beleven, opdat met enkele van de hier boven aangegeven opmerkingen rekening kan wor den gehouden. R. POST. E. Lejour, Inventaire des Archives de la familie de Fourneau de Cruquem- bourg. Bruxelles. 1949. Reeds eerder werd in dit blad een familie-archief-inventaris besproken, samengesteld door Dr Ernestine Lejour.1) Beziet men haar werk van veertien jaren later, dan blijkt Dr Lejour vol komen consequent in haar werkwijze te zijn gebleven. Dit spreekt vanzelf, waar het haar schema betreft: Inleiding (waarin een overzicht van de familie geschiedenis der Fourneau's), ,,Généralités", en vervolgens de eigenlijke in ventaris, onderverdeeld in personalia en realia. Minder vanzelfspre kend voor Noordnederlandse archivarissen, die een inventaris plegen te toetsen aan de voorschriften van de Handleiding, is het volharden in enige eigen aardigheden, reeds in de recensie van 1935 gesignaleerd. Terwijl 48b van de Handleiding voor elk nummer van den inventaris eist „een algemeene beschrijving van den inhoud", zijn de stukken in dezen inventaris zó summier beschreven, dat men nauwelijks een indruk krijgt van den inhoud van dit archief.2) Zo vermeldt Melle Lejour bij de Personalia alléén, van welke leden der familie stukken aanwezig zijn en uit welke jaren; de archivalia van eiken persoon met zijn of haar echtgenoot (echtgenoten) werden kennelijk verenigd in een omslag.3) Of het doopbriefjes, testamenten, akten van aanstelling of quitanties zijn, wordt niet onthuld. Bij de Realia wordt hier en daar de aard van de stukken opgegeven: Comptes et acquits, Vente de bois, grain et foin, Transports de biens et baux, Varia; doch bij tientallen nummers verneemt de lezer alleen de lig ging van de goederen, het jaartal van de akte, onderscheidenlijk begin- en eindjaar van de stukken in een omslag. Geen wonder, dat Melle Lejour dankbaar gebruik maakt van de mogelijkheid, welke de Handleiding 48 noot: 2de druk, blz. 86) biedt, om op bijzonderheden omtrent den inhoud der stukken te wijzen in de Inleiding. Deze is mede daardoor hoogst lezenswaardig geworden.4) Het blijft de vraag, of kleine inleidinkjes aan het begin van be paalde afdelingen of onderafdelingen voor den gebruiker niet gemakkelijker zouden zijn. 1) Ned. Archievenblad, jg. 43, 19351936, blz. 105: Melle E. Lejour, Inventaire des Archives de la Familie Gobart, Tongres 1935. 2) Alleen de stukken, waarvan het verband met dit familiearchief niet is ge bleken (Aanhangsel II, nrs. 474 e.v.),zijn op „onze" wijze beschreven. 3) Vermoedelijk moet het Belgische woord „liasse" door „omslag" worden ver taald: voor de Nederlandse „lias" (blijkens Handleiding 86 „altijd een oud pak") is immers kenmerkend het ten tijde van de vorming van het archief aanééngeregen- zijn van de stukken. 4) Zo verneemt de lezer daaruit, waarom dit archief stukken omtrent goederen in Reimerswaal bevat; van de andere archivalia omtrent goederen in Nederland valt dit uit dezen inventaris niet op te maken.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1952 | | pagina 20