114
ten hoogste tien jaar of met geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden.
Geldboete kon ook nevens gevangenisstraf worden opgelegd. Deze strafmaat
was tot stand gekomen onder invloed van mr Tenkink, secretaris-generaal van
Justitie, die de door prof. Van Poelje voorgestelde gevangenisstraf van twintig
jaren te hoog en de door hem ontworpen geldboete te laag vond. Behalve de
samenvoeging van geldboete met gevangenisstraf was ook de omschrijving
van het delict van mr Tenkink afkomstig.
Deze bepalingen waren in theorie duidelijk genoeg, doch in de praktijk zou
spoedig blijken dat zij niet te handhaven waren, daar de zaken in de meer dan
een half jaar eerder bevrijde zuidelijke gedeelten van ons land een heel andere
loop hadden genomen dan met deze voorschriften verenigbaar was. Het be
sluit waarbij het Rijksbureau voor Oorlogsdocumentatie was ingesteld wercl
vervolgens reeds 26 Mei 1945 door besluit van de Chef Staf Militair Gezag
nietig verklaard (Publicatieblad M. G. nr. 32 van 6 Juni 1945). Het M. G.
vernietigde op één enkele uitzondering na alle maatregelen van Vertrouwens
mannen. Dit was alleen een kwestie van inzicht omtrent dé eigen positie, geen
beoordeling van wat Vertrouwensmannen hadden besloten.3)
Dit was het logische gevolg van de Londense „herstelwetgeving" en van
de machtspositie van het Militair Gezag, die weinig ruimte lieten voor zelf
standige ontplooiing van wat in het bezette Nederlands gebied los van de
regering in ballingschap ontstaan was. Op verschillend gebied hadden de
Vertrouwensmannen met leidende figuren van het apparaat der overheid h.t. 1.
sinds Augustus 1944 maatregelen beraamd zonder dat de Nederlandse Re
gering in Londen hiervan op de hoogte was en zonder dat omgekeerd Ver
trouwensmannen wisten wat in Londen of door het Nederlands Militair Ge
zag in Brussel of Breda ontworpen was. Het is voor een buitenstaander ook
onbegrijpelijk, dat, waar de bevrijding van ons land boven de Moerdijk ruim
een half jaar later plaats vond dan die van het Zuiden, men daar geen maat
regelen getroffen heeft om de door het Militair Gezag uitgegeven „tekstuit
gave van de wettelijke regelingen, uitgevaardigd met het oog op de bevrijding
van Nederland" tijdig en in voldoende hoeveelheid beschikbaar te stellen voor
het overheidsapparaat, dat immers voor een Hercules-taak kwam te staan om
de Augiasstal te reinigen. Zodoende kon men te 's-Gravenhage moeilijk weten,
al waren de Vertrouwensmannen der Regering dan ook door onze Nederlandse
regering in Londen bij besluit van 2 Augustus 1944 aangewezen, dat bij K. B.
van 11 September 1943, houdende vaststelling van het Besluit op den bijzon
dere staat van beleg (Stbl. D 60, gewijzigd bij K. B. van 22 Augustus 1944,
Stbl. E 65) in art. 5, 3c, het Militair Gezag bevoegd verklaard was „de
bij het burgerlijk gezag in beheer of gebruik zijnde roerende of onroerende
goederen ter beschikking van het militair gezag te houden, aan dat gezag over
te leveren of in gebruik af te staan dan wel te vernietigen of onbruikbaar te
B) Dit blijkt duidelijk uit de tekst van de verordening van 26 Mei 1945: De
Chef van den Staf Militair Gezag Overwegende dat door het intreden van den
bijzonderen staat van beleg en door de aankomst van het Militair Gezag de taak
van de door de Regeering aangewezen vertrouwensmannen een einde heeft ge
nomen; Overwegende dat derhalve de veiligheid van den Staat vordert buiten
twijfel te stellen, dat het vanwege de vertrouwensmannen uitgevaardigde „Be
sluit zijn rechtskracht heeft verloren, stelt vast Het „Besluit wordt,
voorzoover noodig, ingetrokken en buiten werking gesteld".
115
maken", terwijl in art. 9, lid 2, bepaald was: „Tot het tijdstip, waarop door
Ons daaromtrent anders mocht zijn beslist, is het militair gezag insgelijks be
voegd bij verordening de bepalingen van wetten, algemeene maatregelen van
bestuur, koninklijke besluiten, algemeene regelen inhoudende, en van andere
algemeen verbindende voorschriften tijdelijk buiten toepassing te laten, daar
van afwijkende voorschriften te geven dan wel daarin zoodanige wijzigingen
aan te brengen als dat gezag zal noodig oordeelen'. Krachtens art. 19, lc,
werd het M. G. bevoegd om aan „natuurlijke personen of privaatrechtelijke
rechtspersonen" schriftelijk te bevelen „onroerende of roerende goederen,
welke zij in eigendom, bezit, gebruik of onder toezicht hebben, op de in het
bevel omschreven wijze ter beschikking van het M. G. te houden, aan dat
gezag over te leveren of in gebruik af te staan dan wel te vernietigen". Ten
overvloede werd in art. 21 het M. G. gemachtigd „elk roerend goed te doen
aanhouden en onderzoeken, en het geheel of gedeeltelijk te doen in bewaring
stellen, in beslag nemen of vernietigen". In art. 9, lid 2, werd bepaald: „Tot
het tijdstip, waarop door Ons daaromtrent anders mocht zijn beslist, is het
militair gezag insgelijks bevoegd bij verordening de bepalingen van wetten,
algemeene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten, algemeene maat
regelen inhoudende, en van andere algemeen verbindende voorschriften tijde
lijk buiten toepassing te laten, daarvan afwijkende voorschriften te geven dan
wel daarin zoodanige wijzigingen aan te brengen als dat gezag zal noodig
oordeelen".
In de bij dit K. B. behorende lijst van, welgeteld, 134 „wetten tot uitvoe
ring van de Grondwet, welke het Militair Gezag niet tijdelijk geheel of ge
deeltelijk buiten werking mag stellen", werd de Archiefwet niet genoemd.
Op 17 September 1944 werd het Besluit bezettingsmaatregelen genomen
(Stbl. E 93). Tengevolge hiervan werd ontbonden, verviel „het vermogen"
aan de Staat, werd de vereffening der zaken opgedragen aan de „Afdeeling
Beheer van den Raad voor het Rechtsherstel" van: Stichting Winterhulp,
Nederlandsche Landstand, Nederlandsche Kultuurkamer, Rijksstichting Neder
land, Stichting voor industrieele vestiging, terwijl ook onderstaande organisa
ties werden ontbonden en haar vermogen, zonder aan de Staat te vervallen,
werd beheerd door de Afdeeling Beheer van de Raad voor het Rechtsherstel:
Stichting Effecten-vernieuwingsbureau, Verbond van Nederlandsche Journa
listen, Nederlandsche Artsenkamer en Nederlandsche Vereeniging van Zie
kenfondsartsen, Nederlandsche Dierenartsenkamer, Nederlandsche Tandart
senkamer en Nederlandsche Vereeniging van Ziekenfondstandartsen, Neder
landsche Apothekerskamer. Ook de Nederlandsche Kultuurraad werd ontbon
den; een bepaling over het vermogen of de vereffening der zaken werd niet
getroffen.
Reeds was bij K. B. van 8 Sept. 1944 (Stbl. E 71) bepaald dat het Neder
landsche Arbeidsfront met ingang van die datum in liquidatie trad, terwijl bij
K. B. van 12 Sept. 1944 de Nederlandsche Arbeidsdienst werd opgeheven
(Stbl. E 95). Voor de liquidatie van het eerste werden Regeringscommissa
rissen aangewezen; „de goederen en rechten welke toebehooren aan, of in
gebruik of onder beheer of berusting zijn bij den Nederlandschen Arbeids
dienst" zouden voorlopig namens de Minister van Algemeene Zaken worden
geïnventariseerd en beheerd.