80
tekt is. Aan de hand van een overzicht van het grote onderscheid tussen
archieven van vóór 1813, toen grote verschillen in de besturen bestonden,
en die na dat jaar, toen toenemende gelijkvormigheid daarin ging heersen,
wees hij vervolgens zijn gehoor op het verschil in organisatie van oudere en
nieuwere archieven. Daar de administratie met de chronologische rang
schikking op den duur in tijdnood geraakte, zocht men naar andere systemen;
het dossierstelsel was daarvan het resultaat. De overvloed van te behandelen
zaken maakt de notulering steeds korter en hun waarde voor den toekom-
stigen historicus steeds geringer. En indien de zgn. notulenboeken „geen aan
tekeningen bevatten omtrent de beraadslagingen, kan men ze gerust af
schaffen". Toch bepleit hij behoud ervan, maar verlangt „als historicus echte
notulen, dus een verslag van de beraadslagingen". In dit verband wees hij
ook op het belang der gemeente- en provinciale verslagen als bron, „in dc
overstelpende hoeveelheid materiaal, dat ons heden ten dienste staat, vaak
het eerste aanknopingspunt voor een historisch onderzoek", en waarvan de
afschaffing ter wille ener zgn. bezuiniging zeer te betreuren is.
Ook over het gebruik der moderne dossiersarchieven door den historicus
maakte F. belangwekkende opmerkingen. Hij moet deze bron op andere wijze
benaderen dan de andere; hij moet niet meer het juiste jaar trachten te vinden,
maar het juiste dossier. Ook nu zal de inventaris onmisbaar zijn, maar die
ziet er heel anders uit. De oude inventaris geeft een overzicht van de inhoud
van het archief, de nieuwe van de aanwezige dossiers en is daardoor veel
uitvoeriger; de eerste heeft een aanvulling nodig van trefwoorden en indices,
de nieuwe met zijn neveningangen maakt deze overbodig. Terecht echter
vraagt hij mr Mommers heeft er bij de discussie nog eens op gewezen
om nauwkeurige aanduiding van de tijdvakken, waarover de dossiers lopen.
Aan de andere kant ware te overwegen, of de archivaris bij het maken van
indices van oudere archieven niet de moderne code zou volgen. De Hand
leiding is huiverig voor het maken van indices van zaken, omdat zij zo moeilijk
voor een ieder begrijpelijk samen te stellen zijn; volgt men de indeling der
code, dan vervallen de bezwaren van subjectiviteit, worden althans sterk
verminderd. Ook dringt hij aan op het maken van inventarissen. En F. ein
digt zijn belangwekkend betoog met de behartenswaardige opmerking die
tot zekere bescheidenheid moge stemmen: de huidige archieven zullen voor
hem (de toekomstige historicus) nooit zo belangrijk zijn als de oude. Voor
het historisch onderzoek in de 18e en vroegere eeuwen is men bijna uitsluitend
aangewezen op de archieven. In den loop der 19 eeuw komen daarnaast
allerlei andere bronnen: de kranten worden steeds uitvoeriger, drukwerken
en boeken verschijnen op allerlei gebied, officiële rapporten, verslagen en
statistieken worden bij massa's gedrukt. Ook wordt nu telefonisch veel be
handeld wat vroeger schriftelijk geschiedde1).
Prof. jhr dr P. J. van Winter maakte zich bij de hierop volgende discussie
tot tolk niet van die historici, die bij chronologische ordening zweren het
stemt tot voldoening uit zijn mond te mogen vernemen dat die praktisch niet
meer bestaan doch van hen die, „niet zo'n wandelend decimaal stelsel",
ontdekken dat zij wezen moeten bij een ingewikkeld getal om een inlichting
P De laatste zin hadden wij bijna gecursiveerd!
81
of een dossier te krijgen van den aard, die zij verwachten, en vraagt of zij
daarin zo thuis kunnen raken dat zij daarmee de weg kunnen vinden. Collega
F. kon den hoogleraar zonder moeite gerust stellen: de code is zodanig
systematisch opgebouwd dat de historicus daar minstens even goed de weg
in zal kunnen vinden als vroeger in het vrij willekeurige systeem van indices
en klappers, omdat hier wordt afgedaald van het algemene naar het bijzondere.
De heer Noordenbos, constaterend dat dr F. er op heeft gewezen dat par.
19 uitgaat van de gedachte, dat de archieven in de eerste plaats gevormd
worden ten behoeve der administratie, merkt op, dat dat werk kennis vraagt
van de materie, waarover de stukken handelen; een archief ordenen wanneer
men de administratie niet kent is niet mogelijk. Bij de opleiding voor de di
ploma's archiefverzorging is dit door de Studiekring naar voren gebracht.
T.a.v. de inventarisatie voelt de heer N. zich een beetje schuldig, en hij stelt
er prijs op in deze kring, waar ook veel secretarissen aanwezig zijn, te zeg
gen dat veel meer aandacht aan de inventarisatie moet worden geschonken.
Het betreft een belangrijk onderdeel van goede archief verzorging, en dit punt
is ook vastgelegd in de algemene regels, welke bij circulaire van 28 Dec. 1949
door de minister van binnenlandse zaken aan de gemeentebesturen zijn voor
gelegd. Ook verklaart hij oog te hebben voor de betekenis van een goede om
schrijving der dossiers, „mede een van de zwakke punten bij de archiefver
zorging". Het vermelden van jaartallen is naar zijn mening niet voldoende;
juist voor de historie is het van zo groot belang dat deze omschrijvingen
zo juist mogelijk worden aangebracht. In zijn slotwoord gaf collega F. den
heer N. de verzekering dat vooral die archivarissen, die zich met de inspectie
van gemeente- en waterschapsarchieven bezig houden, grote waardering heb
ben voor het moderne systeem van ordening. De zorg voor de moderne ar
chieven is groter dan die, welke men vroeger voor de archieven had en hij
gelooft dat dat heel belangrijk is, ook voor den toekomstigen historicus.
U.
RECENTE UITGAVEN VAN DE AMERIKAANSE NATIONAL ARCHIVES
Sedert de vorige aankondiging1) is weer een reeks van belangrijke uit
gaven van The National Archives te Washington ontvangen.
Het jaarverslag over de termijn 1 Juli 1949GO Juni 1950 is veel beknopter
dan zijn vijftien voorgangers. Dit is een gevoig van de in 1949 tot stand ge
komen Federal Property and Administrative Services-Act, waarbij o.a. alle
archiefzaken werden overgebracht naar de Administration of General Services.
Het archiefverslag is nu dus een onderdeel van het verslag van de Admini
strator.
The National Archives Council werd opgeheven en zijn taak werd door
een Federal Records Council overgenomen. De aandacht wordt nu wat meer
gevestigd op de archiefbewaarplaatsen buiten The National Archives. Er zijn
naar schatting thans 20.000.000 kubieke voeten archieven van de staat, waar
van zeker de helft nog niet behandeld en beschreven. Er werden 308 archief-
depots „ontdekt", die 6.212.000 kub. voet bevatten en waaraan 5.904 employés
verbonden waren, terwijl de jaarlijkse onkosten de 15 millioen dollars over-
r) Zie Ned. Archievenblad 1950/51 p. 86.