72
devour111?" VOOr;nali9? PaSt°0rS VM het Begijnhof, vormt zij een waar-
devolle aanvulling op de archieven.
GEBRUIKTE NAARDEN DE BOODSCHAPSTIJL?
dacht WE °r0in' i?- Vriend te mogen noemen, aan mij ge
mooTIZ mÓr u SChrPer °P de Chr°n0!0gie gekt was- s°cioloog
moge minder van de chronologie afhankelijk zijn, de politieke propagandist
73
9eSchiedfis van het Katholieke Amsterdam van de zestiende eeuw
tot op heden en ook voor de geschiedenis van de middeleeuwse stad zijn al
eze archieven van grote waarde en wij kunnen ons dan ook oprecht ver
heugen over het werk, dat hier is verricht.
I. H. VAN EEGHEN.
ver f a SS! J' Tat schamPer sPrak van „de historici die zich hun
ntwoordelijkheid zo hevig bewust plegen te zijn, als 't er om gaat te
epalen of ergens in een middeleeuwse kanselarij de Maria Boodschap -
dan wel de Paasstijl gold'?'). Dan althans van mijn kant even goede vrien
den, al ontken ik de feil, die Romein meent mij te kunnen tonen en al Wf
ond^r dTwl t0 7fe 211 eeÜ 9emSt geweten streven naar een plaatsje
houd Een 7 39 °fdat lk die voor de ware geschiedvorsers
houd. Een zo nauwkeurig mogelijk bepalen van de chronologie behoort tot de
erste vereisten om het gebeurde te reconstrueren. Ook Romein zal zeker
eens de ervaring opgedaan hebben, dat een historische fout vermeden had
haar soms als een hinderlijke belasting ondervinden, de historicus kan W
zonde haar, omdat zij een draagzuil van zijn vak is, een onmisbare steun
bi) net zoeken naar waarheid.
Dit is geen poging om mij aan theoretische geschiedenis te vergrijpen- slechts
een motivering, waarom ik mij druk maak over détailkwesties waaivTn de
p ossing met op zich zelf, maar wel in samenhang met een groter geheel van
belang is. Welke jaarstijl gebruikte de stad Naarden? Fruin moest bekermen
a ter beantwoording van die vraag hem alle gegevens ontbraken al achtte
was? i!°°9S^Waarschllnlllk, dat in heel Gooiland de Jaardagstijl in gebruik
was Toen hij deze mening uitsprak, was er al op gewezen dat Weesp en
Muiden,op de secretariegebruiken waarvan zijn opvatting berustte buiten
het Gooi lagen en dat de enige stad van Gooiland, Naarden. de indruk'maakte
van het jaar met Pasen te beginnen*). Voor zover ik weet is de theorie dat
pLÏthWeziod11 T nag0l,9in9 van de kanselarij van de graaf van Holland de
asshjl bezigde, terwijl de Landgooiers in overeenstemming met de praktijk
van he dagehjks leven de Nieuwjaarstijl volgden'), onweersproken gebleven
Die theorie berust op een oorkonde van 20 December 1387 („int jair ons
de voorwTT d"ehondert ^evenendetachtich op sinte Thomasavont")die
de voorwaarden schiep, waarop een acte van het stadsbestuur van Naarden,
2i Tj' ^omein' In de der Historie (1951) 47.
31 vki rU™' Tmdkeek der Chronologie, voornamelijk van Nederland (19341 ms
4 vg m-Jn ^echtsbr°nnen van Stad en Lande van Gooüand (1932) XXX
4> Vgl. mijn Geschiedenis van Gooiland I (I939) 143 XXX'
„gegeven int jair ons Heeren MCCC zoevenendetachtich des Vrijdages na.
Jairsdach", kon voortbouwen5). Het jaar van het laatste stuk moet dus wel
1388 zijn en daarmee lijkt bewezen, dat Naarden de Paasstijl huldigde. Op
merkelijk is dan, dat een andere stedelijke oorkonde gedateerd is „den twin-
tichsten Februarii int jair ons Heeren duysent vijfhondert vierendederdch nae
den gemeenen scrijven"), wat men wel als een datering naar de Jaardagstijl
moet opvatten, zoals ik in mijn uitgave dan ook gedaan heb. „Gemeen
scrijven" betekent immers gemeenlijk het volksgebruik van de Nieuwjaarstijl').
Men moet aannemen, dat, wijl het stuk niet naar de Paasstijl, die te Naarden
lijkt gegolden te hebben, gedateerd is, de stijl uitdrukkelijk erbij opgegeven
is. Bij het stuk van 1388 achtte men dat blijkbaar overbodig, omdat de Paasstijl
vanzelfsprekend gevonden werd. Indien Mnae den gemeenen scrijven aange
vuld zou mogen worden met „sHoefs van hollant zou dat een bevestiging
van de Naardense Paasstijl zijn8). De datum van de grafelijke oorkonde,
waarnaar dit Naardense stuk terugwijst"), laat toe bij dit laatste zowel Nieuw
jaarstijl als Paasstijl aan te nemen. Het gebruik van de Paasstijl door de stads
regering van Naarden vindt bevestiging in het feit, dat de man, die in de eerste
helft der zestiende eeuw haar secretaris was, Pieter Aelmanszoon een
van hem overgeleverde brief dateerde „upten XXVIIen dach Februarii a
XXV stilo curie"11); dat wil dus zeggen: 27 Februari 1526.
Zo lijkt dus de bestaande leer deugdelijk gefundeerd. Maar dezer dagen
had ik reden om de gegevens nog eens na te gaan en stootte toen op één,
waar ik vroeger overheen gelezen had en dat mij nu voor deze kwestie toch
wel van belang lijkt. Aan het slot van zijn derde reisverslag, dat ongedateerd
is, maar om allerlei redenen in Februari 1527 opgesteld moet zijn, spreekt de
schrijver tegen mr Vincent Corneliszoon, gecommitteerde tot de financiën, die
als regeringscommissaris in zake de venen en de grenzen van Gooiland hem
opgedragen had een onderzoek daarnaar in te stellen, de hoop uit, dat hij hem
spoedig persoonlijk zal kunnen komen bezoeken, „anter hetzij) in de oude
maent off in de nywe in dit jair off int naest naevolgende"12)De oude maand
wil zeggen de lopende, waarin Pieter Aelmanszoon zijn rapport schrijft, dus
Februari 1527 naar de moderne telling. De nieuwe maand, die nog komen moet,
Maart, zal naar de opvatting van de schrijver gedeeltelijk in het oude jaar
en gedeeltelijk in het daarop volgende vallen. In Maart zal dus het jaar ein
digen en een nieuw beginnen; dat kan alleen met Pasen of Maria Boodschap.
Pasen van ons jaar 1527 viel op 21 April en komt dus voor een jaarwisseling
in Maart niet in aanmerking; rest alleen Maria Boodschap. Men moet wel
besluiten, dat Pieter Aelmanszoon voor zichzelf de Boodschapstijl bezigde en
op 25 Maart een nieuw jaar rekende te beginnen. Dan moet men ook aan-
5) Rbr. v. Gooiland, 299, no. 5, en 300, no. 6.
6) Rbr. v. Gooiland, 286, no. 3. 7) Fruin, a.w., 58.
s) Dan zal het jaartal bij het regest in mijn uitgave ook in 1535 veranderd
moeten worden.
B) Rbr. v. Gooiland, 283, no. 2.
10) Zie over de persoon en de reisverslagen van Pieter Aelmanszoon mijn Zes-
tiende-eeuwse wandelingen door Nederland, in: BMHG. 54 (1933) 125 vgg.; ook
in boekvorm (1934) 7 vgg.
BMHG. 54 (1933) 154.
12) BMHG. 54 (1933) 170.