110
registrator de nodige kennis kan bijbrengen, zou het voor ons archivarissen
toch wel beschamend zijn te moeten bekennen, dat dit boven ons begrip
zóu gaan. De zaak ligt veeleer zo, dat ons archivarissen, wier aandacht meer
in een andere richting is gegaan, deze kost niet smaakt. Maar in een goed
geordend gezin eet men wat de pot schaft, en niet wat men gaarne lust. Men
moet alles leren eten, waarmede ik maar zeggen wil dat het dringend nodig
is ook op dit punt onderwezen te worden, en in dit verband meen ik te mogen
opmerken, dat de opleiding der aanstaande archiefambenaren nader be
keken dient te worden. Ik hoop hierover nog in het kort wat te zeggen, maar
zou gaarne eerst op het probleem der moderne archieven nog wat verder
willen ingaan.
Een belangrijke vraag is ook: wanneer behoort een archiefstuk uit de regis
tratuur te worden gelicht en overgebracht te worden naar het oud-archief, met
andere woorden, wanneer eindigt de taak des registrators en wanneer begint
die van de archivaris. De beantwoording dezer vraag is niet moeilijk. Naar
mijn gevoelen is de taak van de registrator afgelopen, wanneer de zaak is
afgedaan, waarover de stukken, bij een autoriteit of lichaam ingekomen of
daarvan uitgegaan, handelen. Het dossier is dan rijp om afgestoten te worden
naar het zogenaamde oud-archief, waarmede ik dan bedoel het Rijksarchief,
voorzoverre het althans stukken, afkomstig van de Rijksadministratie, be
treft. Ik wil hiermede niet zeggen, dat dit nu steeds direct zo moet ge
schieden, maar theoretisch is een overdracht op dat moment mogelijk en het
is nu de taak van de archivaris de stukken verder te bewaren, deze, zo
nodig, nader te ordenen, er in voorkomende gevallen inlichtingen uit te
geven, dan wel hen op aanvrage wederom ter beschikking te stellen van de
autoriteit, waarvan zij afkomstig zijn, als die hen voor de behandeling van
een aangelegenheid nodig heeft. De functie-wijziging verandert de aard van
het archiefstuk niet; het is voor en na de overdracht in zijn wezen taakobject
van de archivaris geweest.
Zo is het tegenwoordig, zo is het vroeger geweest en zo zal het ook altijd
wel blijven. De laatste tijd bestaat er vaak een neiging de archiefstukken onder
die administratie te houden, in tegenstelling met de bewoordingen van para
graaf 14 der Handleiding, die de wenselijkheid te kennen geeft, dat de in
een archiefdepot opgenomen archieven geleidelijk er wordt van een termijn
van 25 jaren gesproken worden aangevuld uit de bureaux der administratie.
Bij het Rijk en de Rijksdiensten bestaat het gevaar, dat met de overbrenging
naar het oud-archief te lang zal worden gewacht, niet, omdat het K.B. van
5 October 1950, regelende de behandeling der post- en archiefzaken, voor
schrijft, dat in de regel binnen 40 jaren de stukken van een ministerie of van
een rijksdienst naar de Rijksarchiefdepots moeten worden overgebracht. Men
heeft terecht ingezien, dat, afgezien nog van andere bezwaren, het niet te
verdedigen zou zijn voor ieder Departement van Algemeen Bestuur of voor
iedere rijksdienst kostbare archiefgebouwen te stichten, terwijl reeds nu
alles gedaan wordt om de centrale Rijksarchiefdienst voldoende bergruimte
voor de archivalia ter beschikking te stellen.
Dat overdracht van archief-gedeelten, langer dan wenselijk is, moet worden
uitgesteld, vindt ook wel zijn oorzaak in de omstandigheid, dat de Rijks
archiefdienst niet over voldoende depot-ruimte beschikt. Binnen enige maan-
111
den hoopt deze echter weer in staat te zijn aan de aanvragen voor overdracht
te kunnen voldoen, omdat dan een groot tijdelijk archiefdepöt gereed komt
te Schaarsbergen in de grote daarvoor ingerichte radarbunker. De werk
zaamheden aldaar zijn in volle gang en als er geen tegenslagen komen, zal
tegen het einde van het jaar het eerste transport archiefstukken daar verwacht
kunnen worden.
Nog dient te worden opgemerkt, dat de Rijksarchiefdienst slechts die archie
ven of gedeelten ervan overneemt, die aan de hand van de bestaande regels
uitgedund zijn door vernietiging van daarvoor in aanmerking komende stuk
ken. Aangezien deze vernietiging slechts kan geschieden met medewerking
van de Rijksarchiefdienst en deze langzamerhand over een grote mate van
ervaring in deze materie gaat beschikken, is er alle reden aan te nemen, dat
met de beschikbare ruimte gewoekerd wordt en er geen archieven bewaard
worden, die kostbare gebouwen met onnut materiaal zouden vullen.
Bij de gemeenten en waterschappen ligt de zaak enigszins anders. Art. 15
der Archiefwet toen schrijft voor, dat het gedeelte van een gemeente-archief,
dat dagtekent van voor het jaar 1813 naar een door het gemeentebestuur
daartoe bestemde archiefbewaarplaats moet worden overgebracht; een analoge
bepaling met als datum 1811 geldt voor de waterschapsarchieven. Hoewel de
wet hieraan toevoegt, dat B. en W., resp. het waterschapsbestuur, kunnen
bepalen, welk ander gedeelte ook naar die bedoelde bewaarplaats zal wor
den overgebracht, worden deze artikelen wel eens geïnterpreteerd, dat met
de overbrenging tot 1813 of 1811 voldaan wordt aan de bedoeling. Niets is
minder waar; zoals ik hiervoor reeds opmerkte, eist een goed archiefbeheer,
dat de termijnen geregeld verlegd worden, en er zijn dan ook verschillende
gemeentebesturen, die het scheidingsjaar veel later hebben gesteld; ik kan hier
data vermelden, die variëren van 1904 tot 1941 of tot het jaar, voorafgaande
aan het laatste kalenderjaar.
Ik breng U in herinnering dat ik hiervóór betoogd heb, dat theoretisch
het archiefstuk, zodra de dynamische periode is afgelopen en de statische is
ingetreden, op grond van zijn qualificatie voor overdracht in aanmerking
komt; naar zijn aard viel hetzelfde archiefstuk reeds van het eerste moment
van zijn wording onder toezicht van de archivaris, hoewel dan nog niet
rechtstreeks onder diens beheer. Vandaar dan ook, dat aan de archivaris
bemoeienis wordt opgedragen voor wat betreft de materiële verzorging;
ook heeft hij het toezicht op de vernietiging van nog onder de administratie
berustende stukken en het zou wenselijk zijn, dat hij ook ten opzichte van
de ordening der stukken in de registratuur een stem in het kapittel had, want
hij toch is degene, die later, als de stukken zijn overgebracht naar het oud
archief, er mede moet werken. Van hem wordt dan verwacht, dat hij desge
wenst snel een stuk kan produceren, dan wel inlichtingen uit deze archieven
kan verstrekken. Slechts samenwerking tussen de mannen van de administra
tie en de archivarissen kan m.i. tot een bevredigende oplossing leiden.
Een volledige aansluiting tussen de registratuur en het oud-archief is
door de samenwerking van de Rijksarchivaris in Limburg in zijn qualiteit van
inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in die provincie en de
gemeente-archivaris van Heerlen bereikt. Dank zij een beschikking van B. en
W. worden alle stukken van die gemeente, die de dynamische periode achter