108
ons archivarissen mij gaat het als U de neiging ons hoofdzakelijk in te
laten met de oude archieven, het accent te leggen op het ordenen van deze
archieven, het vervaardigen van inventarissen met regestenlijsten, die vaak tot
voorbeelden kunnen strekken van streng doorgevoerde systematiek; door ons
te verdiepen in de problemen, welke de bestudering vooral van de middel
eeuwse archieven ons stellen. En aan de andere kant zien wij ons gesteld
voor de noodzaak ons meer intensief te bemoeien met de nieuwere, zelfs
nieuwste archieven, die in werkelijkheid niet verschillen van die oudere, waar
mede wij ons tot nu toe, op enkele uitzonderingen na, in hoofdzaak hebben
bezig gehouden en op welker ordening en beschrijving onze voor-opleiding
gericht was. Dat thans het ogenblik gekomen is waarop, naar het schijnt,
ook ons archiefwezen op een tweesprong is geraakt, lijkt ook daarom relevant,
nu een Koninklijk Besluit, van het vorig jaar daterende, naast een regeling
van de postzaken bij de ministeries en de rijksdiensten, ook ter vervanging
van een tot nu geldend, maar verouderd besluit van 1823 nieuwe regels
stelt voor de ordening van die archieven, die zich nog onder de administra
tie bevinden en die men wel aanduidt als de registratuur, een benaming, die
het begrip niet geheel dekt, maar nu eenmaal een gangbare term geworden
is voor dat gedeelte van het archief, dat nog in wording is.
De eerste vraag, die zich voordoet, maar die voor ons eigenlijk geen vraag
is, zou kunnen luiden: ,,Is de archivaris wel geroepen zich met de nieuwe
en vooral nieuwste archieven in te laten?" In wezen gaat deze vraag op een
dieper liggende terug: zijn de archivistische beginselen, waarvan blijkens de
in 1898 verschenen Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven
de Vereniging de opstelster en verdedigster is, wel van toepassing op de mo
derne archieven? Deze vraag lijkt mij in wezen geen vraag te zijn. Zij, die
haar ontkennend wensen te beantwoorden, geven blijk van een zekere mate
van gemakzucht of van gebrek aan moed de werkelijkheid onder de ogen te
zien. Want zo iemand heeft zich toch blijkbaar niet afgevraagd, in hoeverre
de definitie van een archief, welke in de eerste paragraaf van de zo juist
geciteerde Handleiding gegeven wordt en aan welks juistheid niet alleen
door de Nederlandse archivarissen, maar ook door de buitenlandse collega's
wel niet wordt getwijfeld, ook van toepassing is op de moderne archieven.
Ik ben er van overtuigd, dat U in stilte zult zeggen: Waarom niet? Maar dan
volgt mijn wedervraag: Waarom zouden de uit deze definitie afgeleide
principes van archivistiek dan ook niet van toepassing zijn op die moderne
archieven? De omstandigheid, dat daarin geen privilegebrieven, geen resolu
ties, geen vidimussen, geen transfixen, geen transsumpten enz. enz. aange
troffen worden, mag toch zeker niet als een reden tot ontkenning worden
aangevoerd. Tegen de toepasbaarheid van de Handleiding op volgens een
modern systeem ingericht archief wordt wel eens aangevoerd, dat daarin de
series zouden ontbreken. Maar dit is slechts gezichtsbedrog: evenals in
oudere archieven de series ontstonden uit formeel gelijksoortige stukken, zo
zullen in moderne archieven de series groeien uit naar inhoud gelijksoortige
stukken of dossiers. Dat men die serievorming vaak nog niet opmerkt, is
slechts een gevolg van het feit, dat het aantal dezer series thans groter is en
hun groei dus relatief trager.
Iets anders is het maar dit doet aan het wezen der zaak geen afbreuk
109
dat onze zo vaak geprezen en in meerdere talen herdrukte Handleiding niet
voldoende technische steun verschaft aan een bewerker van moderne archie
ven. Maar -ik kan het niet genoeg herhalen -dat de principes van de
Handleiding niet op de genoemde archieven van toepassing zouden zijn, is
eenvoudig een absurde bewering. Immers, in zijn beginselen, is dit boek kern
gezond, en steeds zal de tweede paragraaf ervan voor iedere archivaris en
voor elk archief het baken zijn, waarop de koers bepaald kan worden; die
tweede paragraaf, die in haar beknoptheid het zo juist zegt: Een archief is
een organisch geheel.
Het simpele woord „organisch" bepaalt nu tevens de houding van de
archivaris ten opzichte van de tegenwoordige archieven, waarin de ordening
der stukken, der dossiers, der bundels enz. reeds in de registratuur-periode
geschiedt naar een van tevoren opgesteld classificatie-systeem dat men ge
woonlijk „code" noemt. Op zich zelf is deze wijze van ordening niet nieuw;
men herkent haar bijv. in onze oude loketkassen uit de tijd van de Republiek,
in die van de Staten-Generaal en de Staten van Holland. Ook hier niets
nieuws onder de zon.
Het spreekt vanzelf, dat het welhaast ondoenlijk is een classificatie te ma
ken, die op alle bestaande en nog te produceren archiefstukken toe te passen
is. Het ligt in de aard van de zaak, dat onmogelijk te voorspellen is, wat
voor archiefstukken er nog ontstaan zullen en in welk verband. Aanvullingen
of wijzigingen van zulk een classificatie zijn dan ook onvermijdelijk, gelijk
dit vroeger ook het geval was, en zij zijn vaak afhankelijk van het persoon
lijk inzicht van de samensteller. Toen van een classificatie-systeem nog geen
sprake was, hebben de samenstellers van de Handleiding deze moeilijkheid
reeds onderkend en in paragraaf 56 wordt bepaald, aan welke eisen zulk een
codificatie van onderwerpen in eerste instantie moet voldoen, waarbij er dan
op gewezen wordt, dat een dergelijke indeling moet geschieden naar gelijke
criteria. En alsof dit niet voldoende was, waarschuwt de toelichting op para
graaf 64 tegen het subjectieve van elke zaken-index.
Welk standpunt nu heeft een archivaris in te nemen, wanneer hij een archief
overneemt, dat, hoe goed ook bedoeld, vercodeerd is, d.w.z. niet op de juiste
wijze geclassificeerd is? Moet hij trachten het organisch geheel te herstellen,
waartoe hij, krachtens art. 23/24 van de Handleiding, gerechtigd is; hij moet
dan aannemen, dat de oorspronkelijke beheerder zich vergist heeft. Maar ook
kan hij het archief nu maar laten, zoals het is. Dit laatste zal in de practijk
wel het meest voorkomen, omdat de archivaris onvoldoende personeel ten
dienste staat, teneinde de verloren gegane organische structuur te herstellen.
Dergelijke situaties doen zich bij de oude archieven ook wel voor. Wie bijv.
het twijfelachtig genoegen gehad heeft nasporingen te moeten doen in het
archief van het Amortisatie-syndicaat, dat op mysterieuze wijze „geordend"
is, kan over een dergelijke toestand meepraten. En toch durf ik zeggen, dat
wij ons in dit en in dergelijke gevallen altijd wel weer wisten te redden.
Evenals de archivaris de min of meer willekeurige ordening van archieven
uit vroeger tijd onder de; knie heeft gekregen, zal hij de wijze van classificatie
van tegenwoordige archieven moeten leren kennen.
Het gaat niet aan te beweren, dat de moderne classificaties zo ingewikkeld
zijn; wanneer een cursus van een tiental schriftelijke lessen de adspirant-