106
107
HERCULES OP DE TWEESPRONG?
zittcr van de Vereniging van Bibliothecarissen. Deze wenst de Vereniging
van Archivarissen geluk, in het bijzonder met wat zij bereikt heeft op het
gebied van een wettelijke regeling van het archiefwezen. Hij getuigt van de
bereidheid van de bibliothecarissen om te komen tot samenwerking op die
gebieden, waar de wederzijdse belangen elkaar raken, te weten de bewaring
van handschriften en de opleiding van archivisten en wetenschappelijke biblio
thecarissen; een bereidheid, die de voorzitter in zijn wederwoord van de zijde
van de archivarissen bevestigt.
Hierna houdt de Algemene Rijksarchivaris, Jonkheer dr. D. P. M. Gras-
winckel, zijn rede, getiteld: „Hercules op de tweesprong", die hierachter is
afgedrukt.
De voorzitter dankt de spreker voor zijn boeiende uiteenzetting van grote
wetenschappelijke waarde en verklaart zich verheugd over de luister, die
deze aan de vergadering heeft gegeven.
Daarna sluit hij het officiële gedeelte van de bijeenkomst en nodigt de
aanwezigen uit zich naar de De Lairessezaal te begeven om verversingen
te gebruiken. Een vrij groot aantal leden, deels met hun dames, begeeft
zich tenslotte naar de Nieuwe of Litteraire Sociëteit „De Witte" aan het
Plein, waar de lustrumviering haar einde vindt in een genoegelijk diner met
een gezellig en langdurig samenzijn.
De episode uit het leven van Hercules, de nationale held uit de Oudheid,
die op nog jeugdige leeftijd als herder met 'de aan zijn zorgen toever
trouwde kudde bij een tweesprong kwam en in twijfel verkeerde, welke weg
hij zou opgaan, is II allen ongetwijfeld bekend. Twee wegen lagen voor hem
open; op de ene werd hij aangezocht door de vriendelijke Voluptas om haar
tot gezellin te kiezen; op de andere wenkte hem de strenge, ietwat norse
Virtus, die zich als zijn begeleidster voor zijn volgend leven aanbood.
De keuze was moeilijk, maar, hetgeen van Hercules niet anders te ver
wachten was, hij koos de laatste en met de deugd, of wil men het noemen
de plicht als leidster heeft hij al de grote werken verricht, waarvan de
legende verhaalt en die hem onvergankelijk roem hebben gebracht.
Dit beeld drong zich bij mij op bij het overdenken van hetgeen ik bij de
feestelijke herdenking van het zestigjarig bestaan van de Vereniging van
Archivarissen in Nederland, welwillend door Uw bestuur in de gelegenheid
gesteld, tot U zou zeggen. Voor de Vereniging geldt hetzelfde als voor
Hercules: een moeizaam leven, met als beloning slechts roem. Immers, het
bestaan van het archiefwezen verloopt niet zonder moeite; de betrekkelijke
onverschilligheid van het grote publiek; de bezuiniging van de zijde van de
overheid, waaronder dit moet eerlijkheidshalve erkend worden -r- het
gelukkig niet meer in die mate als vroeger te lijden heeft; de bemoeizucht
van goedwillende quasi-deskundigen, die menen af en toe ook een duit in
het zakje te moeten doen, dit zijn enkele voorbeelden die duidelijk maken,
dat het pad onzer archiefwerkzaamheden niet altijd over rozen gaat. Daar
tegenover ontbreekt de roem niet; het Nederlands archiefwezen geniet dit
moge in alle bescheidenheid gezegd worden in het buitenland een uitstekende
naam en het heeft in vele opzichten elders tot voorbeeld gestrekt. Dat deze
reputatie voor een belangrijk deel te danken is aan de activiteit der thans
jubilerende vereniging, lijkt mij in deze kring een overbodige mededeling, maar
een en ander moge wel aanleiding zijn om haar bij haar zestigjarig bestaan te
complimenteren.
Voor onze begrippen is de leeftijd van zestig jaren die van een man op
jaren, maar in vergelijking met de vele eeuwen, die nog volgen zullen en
waarin toch altijd de archieven in een geordende samenleving een belangrijke
rol zullen spelen, doordat zij de neerslag vormen van het historisch gebeuren,
kan men gerust spreken van een nog jonge vereniging. In zoverre gaat de
vergelijking met Hercules nog wel op. Maar de vergelijking met de in twee
strijd verkerende Hercules meende ik daarom vooral te mogen kiezen, omdat
ook het archiefwezen op een tweesprong staat; ook dit zal moeten uitmaken,
welke weg het thans volgen zal. Meer en meer toch wordt ook in ons corps
de noodzakelijkheid ingezien om het moeizaam begaanbare pad van de
Virtus in te slaan; maar al te veel wordt een bereidheid aangetroffen om de
weg van de minste weerstand op te gaan, de ogen te sluiten voor de proble
men, die elke nieuwe tijd ons voorlegt en gezapig onder de leiding van de
vriendelijke, niet veel vragende Voluptas voort te schrijden.
Het is haast onnodig mij nader te verklaren; aan de ene kant bestaat bij