102
103
Reeds in 1906 komt de heer Zaalberg in de vergadering om mededelingen
te doen over de nieuwe, door hem gepropageerde en toegepaste decimale
ordening der archieven. Zij trok in de kringen der archivarissen sterk de
aandacht en werd in 1907 in de jaarvergadering uitvoerig besproken. Het
aanvankelijk oordeel was niet gunstig, want met algemene stemmen werd een
motie aangenomen waarin werd uitgesproken dat „het zgn. decimaal Massi
ficatie systeem voor de regeling van een archief beslist ongeschikt geacht moet
worden omdat het strijdig is met het wezen van een archief als organisch
geheel". Dit laatste nu is, meen ik, nauwelijks te ontkennen, al is dit toch
wel eens geschied, maar in later jaren heeft de Vereniging ingezien, dat aan
de administratie moet worden overgelaten hoe zij haar nog dynamische ar
chieven wil ordenen en dat de archivarissen zich, hun dienende functie in
dachtig, daarbij hebben neer te leggen. Reeds in 1920 werd dan ook vanwege
de Vereniging contact gezocht met ir Donker Duyvis, de bekende documento-
loog, om nader over het zich ontwikkelende registratuurstelsel te worden in
gelicht, en in 1925 werd in het Archievenblad gaarne plaats afgestaan voor
een artikel van de heer Noordenbos, die daarin het stelsel warm verdedigde.
Thans is de zaaksgewijze ordening bijna overal regel geworden en van de
zijde der archivarissen is daartegen geen tegenwerking meer te wachten.
In 1911 kwam ook reeds de thans zo actueel geworden kwestie van de
vernietiging van archieven aan de orde. Door de Vereniging werd de eerste
lijst van voor vernietiging vatbare stukken in gemeentearchieven ontworpen
en voorgesteld. Ook aan de mogelijkheid van foto-copiëren van archivalia,
thans eveneens een brandende kwestie, werd in 1924 in het Archievenblad een
artikel gewijd.
Intussen waren de kerkelijke, de historisch-economische, de private archie
ven, de verwaarloosde gemeente-archieven in ons tijdschrift uitvoerig be
handeld naast talloze andere onderwerpen van wetenschappelijke aard.
Want de Vereniging van Archivarissen, gij zult het uit het voorgaande
hebben begrepen, dames en heren, was in hoofdzaak volgens de bedoeling
harer oprichters, een zuiver wetenschappelijke, geen vakvereniging, gebleven.
Wel werd nu en dan aandacht gegeven aan salariëring en dergelijke zaken
maar naar het oordeel van vele leden in onvoldoende mate. Dit deed een
crisis ontstaan; in 1919 werd een afzonderlijke Vereniging van Gemeente
archivarissen opgericht. Dus dreigde het gevaar van splitsing in ons toen nog
kleine corps. Gelukkig kon dit vermeden worden, doordat met volledig be
houd van het wetenschappelijk karakter der gehele Vereniging in haar midden
twee afdelingen werden gevormd voor de behartiging van de materiële be
langen van de archiefambtenaren in dienst van het Rijk enerzijds en van ge
meenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders anderzijds. Zij zijn
nog steeds in wezen, al is hun bestaan wel eens bedreigd geweest. Eens zelfs
zeer ernstig toen in de jaren der bezetting het Nederlandse arbeidsfront de
afdelingen tot zich wilde trekken. Maar spontaan bedankten toen nagenoeg
alle leden, op enkele minder vaderlands-voelenden na, voor de afdelingen.
Onmiddellijk na de bevrijding werd met algemene instemming de oude toe
stand hersteld.
Zo bleef de Vereniging, zoals Muller, Fruin en de hunnen het gewild had
den, haar wetenschappelijke roeping getrouw, terwijl de materiële belangen
harer leden in de afdelingen, indien dit soms nodig is, een toegewijde steun
vinden. Nog steeds is zij uitsluitend toegankelijk voor personen, die het
radicaal van wetenschappelijk archief ambtenaar der le of 2e klasse bezitten,
al kan de Algemene Vergadering ook anderen toelaten.
Dit brengt ons op het moeilijke terrein der archief opleiding. Reeds in 1922,
nu negenentwintig jaren geleden, was er sprake van ook ambtenaren, belast
met de zorg voor nieuwe, zich nog vormende archieven, tot onze kring toe
te laten. Dit werd toen niet aanvaard, juist omdat voor dezulken geen op
leiding bestond, die waarborgen voor voldoende archiefkennis gaf. Sedert
dien is veel veranderd. Reeds sinds 1938 nam de Vereniging deel aan de door
de Studiekring voor Overheidsdocumentatie van het Instituut voor Bestuurs
wetenschappen ingestelde opleiding voor verzorgers van nieuwe overheidsar
chieven. De bedoeling daarvan was en is aan de jong gediplomeerden duidelijk
te maken, dat de oude archieven geheel andere eisen stellen dan de nieuwe,
zaaksgewijs geordende. De samenwerking is nu al dertien jaren lang een zeer
aangename en, naar ik meen, ook vruchtbare.
In 1949 is in het Zuiden des lands een archiefopleiding begonnen voor ar-
chivisten, die bedrijfsarchieven te beheren zullen krijgen. De eersten, die het
diploma verwierven, zijn gaarne in ons midden opgenomen. De cursus is in
1950 uitgebreid tot het gehele land, de Vereniging werkt er actief aan mede.
Daarnaast is door de Gemeenschappelijke Opleidingscommissie van het Ne
derlands Instituut voor Documentatie en Registratuur en de Nederlandse Ver
eniging van Bibliothecarissen het vorige jaar ook begonnen met een opleiding
van wat met een onwezenlijke term speciale archivarissen worden genoemd.
Hieruit zijn enige door misverstanden gecompliceerde wrijvingen ontstaan,
maar ik heb sterk de indruk dat met goede wil van beide zijden -en deze
is stellig aanwezig -ook hieruit op den duur een goede samenwerking zal
kunnen groeien. Maar men za! het ons, als organisatie der archivarissen in
Nederland, niet euvel mogen duiden, dat wij zeer bepaald wensen, dat bij de
opleiding van archiefverzorgers van elke aard, ook naar onze stem zal
worden geluisterd. De gehele opleiding van archivisten voor de oude, zowel als
voor de nieuwe archieven zal herzien moeten worden, temeer daar de Rijks-
archiefschool ook al jaren buiten werking is. Er is reden te hopen, dat dit
spoedig het geval zal kunnen zijn.
Maar er .moet nog meer op de helling. Onze prachtige Handleiding zal in
een nieuwe, derde druk, waaraan zeer dringend behoefte bestaat, haar karakter
van strijdschrift moeten verliezen; zij zal meer hand- en leerboek der archief
wetenschap in de ruimste zin moeten worden waarbij ook de nieuwe archieven
volle aandacht zullen verkrijgen. De Vereniging heeft dit reeds geruime tijd
geleden ingezien en bekwame mannen uit haar midden zijn doende de nood
zakelijke herziening te bewerken. Men kan slechts wensen, dat zij een even
voortreffelijk boek zullen brengen als Muller, Fruin en Feith in 1898, bezien
in het licht van hun tijd, hebben gedaan.
Ook de Archiefwet is na het derde van een eeuw niet meer overeenkomstig
de eisen van het ogenblik, nu de negentiende-eeuwse overheidsarchieven drin
gend om ordening en deskundige verzorging komen vragen. In 1935 werd reeds
in onze vergadering de wenselijkheid besproken van deskundige en geregelde
inspectie ook van andere overheidsarchieven dan die van gemeenten en wa-