100
■toen de Handleiding nog in bewerking was, werden reeds stellingen besproken
betreffende een eventuele archiefwetgeving, in 1898 over de openstelling der
notariële archieven. Ook kwamen telkens allerhande netelige archief kwesties
aandacht vragen, veelal samenhangend met de geringe eerbied voor archieven;
in de eerste jaren van het bestaan der Vereniging deden zich in Roermond,
Zwolle, Nijmegen, 's-Hertogenbosch en Den Haag allerlei archief-moeilijk
heden voor, thans gelukkig vergeten en in die vorm ook wel niet meer mo
gelijk, maar waarin de Vereniging zich telkens moest mengen.
Wat de publicaties der Vereniging betreft, reeds dadelijk begon zij met het
uitgeven van een orgaan, het Nederlands Archievenblad, dat nog steeds ver
schijnt en thans zijn 55e jaargang beleeft. Al die jaren door is het gedrukt bij
de N.V. Erven B. van der Kamp te Groningen en het is mij een vreugde hier
deze welhaast 60-jarige doorgaans zo prettige samenwerking te herdenken.
Het blad, waarin talloze archiefzaken werden behandeld, stond en staat op
een hoog wetenschappelijk peil, mede dank zij zijn voortreffelijke redacteuren.
Het zijn er acht geweest; Gratama, Telting, Fruin, Wiersum, Heeringa,
Lasonder, Hazewinkel en Unger, klinkende namen in het archiefwezen van
vroeger en nu.
Als ik hier Wiersum noem mag ik er aan herinneren, dat hij onze nestor
is. Reeds in 1900 trad hij als lid toe en hij heeft in ons midden een belang
rijke plaats, ook als bestuurslid, ingenomen. Ik betreur ten zeerste, dat hij
door gezondheidsredenen verhinderd is hier aanwezig te zijn. Ik vertrouw,
toehoorders, dat het Uw instemming zal hebben dat het Bestuur hem van
middag telegrafisch een hartelijke groet heeft gezonden uit Uw aller naam,
evenals aan mevrouw Muller—Lulofs, de 96-jarige weduwe van mr S. Muller
Fzn., die nog steeds in alle archiefzaken belang stelt.
Maar naast de Handleiding in 1922 in tweede ongewijzigde druk ver
schenen en het volgens een uitlating van Muller bij het 25-jarig bestaan
ook in het buitenland zozeer gewaardeerde Archievenblad werden nog andere
uitgaven op stapel gezet, nl. een handboek der palaeografie, een dergelijk boek
over de chronologie en een archiefgids, waarin de inhoud der onderscheidene
archiefbewaarplaatsen, zo van Rijk als Gemeenten, zou worden beschreven.
Het handboek der palaeografie is aan de handen der Vereniging ontglipt; wat
tot stand kwam voldeed niet aan de hoge eisen, die men gesteld had; het
Handboek der chronologie is tenslotte door Fruin geschreven, al waren de
bouwstoffen ervoor in talloze artikelen in het Archievenblad verschenen. De
Archiefgids voor de gemeenten en waterschappen heeft wel als uitgave der
Vereniging in twee afleveringen het licht gezien in 1942 en 1945 en
deze boekjes voldoen aan hoge eisen. Evenals het in 1947 gepubliceerde
Repertorium van inventarissen van Nederlandse archieven, bewerkt door de
heren Formsma en Van 't Hoff.
Met de Archiefwet wilde het niet vlotten en hieraan was zeker mede het
feit schuldig, dat Van Riemsdijk, de Algemene Rijksarchivaris, geen lid der
Vereniging was en remmend meende te moeten werken.
Toen hij in 1912 aftrad werd Fruin, die eerst rijksarchivaris in Zeeland was
geweest en later hoogleraar te Amsterdam was geworden, zijn opvolger. Daar
mede begon een bloeiperiode voor het archiefwezen hier te lande. Fruin wist
met zeldzame bekwaamheid en energie te bewerken, dat in 1918 de Archiefwet
101
het Staatsblad bereikte. Ook deze wet mag voor een zeer aanzienlijk deel op
het credit onzer Vereniging gesteld worden. Want reeds in 1900 had zij een
commissie, bestaande uit Fruin, Gratama Heeres, Overvoorde en Telting, be
noemd om een wetsontwerp te vervaardigen, dat in 1905 kon worden gepubli
ceerd en dat in 1907 door de Algemene Vergadering werd besproken en goed
gekeurd. De Archiefwet-1918, die in 1919 in werking trad en waaronder wij nu
nog leven, zij het dat zij in 1928 is aangevuld, kwam in principe vrijwel geheel
overeen met de door de Vereniging aangenomen beginselen. Door haar werd
het gehele Nederlandse archiefwezen in de ruimste zin beheerst, de opleiding
der archivisten werd in dwingende bepalingen geregeld, doeltreffende inspectie
werd voorgeschreven; zij bracht een prachtig en voor die dagen volkomen
afdoend en sluitend geheel.
Zo kon onze thans 60-jarige Vereniging na een bestaan van 27 jaren terug
zien op grote daden. Haar Handleiding had nationaal en zelfs internationaal de
archiefwetenschap op solide basis gevestigd, haar tijdschrift had talloze vraag
stukken van wetenschappelijke aard in zijn kolommen besproken gezien, het
Handboek der Chronologie was door haar initiatief en medewerking tot stand
gekomen en tenslotte had een archiefwetgeving haar arbeid bekroond. Alles
te samen een staat van dienst die, naar het mij voorkomt, een dankbare her
denking, speciaal van onze voorgangers, volkomen rechtvaardigt.
Maar nu dringt zich de ernstige vraag aan ons op of wij, leden der Ver
eniging, het grote verleden waardig zijn geweest en nog zijn, of in de tweede
helft van het bestaan onzer Vereniging door de thans merendeels nog leven
den iets tot stand is gebracht, dat de schimmen uit het heroën-tijdvak, zoals
onze voorgangers en baanbrekers eens in het Archievenblad genoemd zijn,
waardig kan worden geacht. Dat hierop, naar ik meen, een toestemmend ant
woord gegeven kan en mag worden, stemt tot grote dankbaarheid.
Natuurlijk, mannen als Muller en Fruin, die naar mijn overtuiging tot de
zeer groten behoorden, komen slechts zelden voor en ik geloof niemand Uwer,
dames en heren medeleden, onrecht te doen wanneer ik zeg, dat figuren van
hun formaat thans in onze archiefwereld, hoeveel zeer bekwame archivisten
er ook onder ons mogen zijn en die zijn er gelukkig niet voorkomen.
Maar dat is waarlijk geen schande.
Echter is de Vereniging na hare successen, na 1918, geenszins op hare
lauweren gaan rusten en zij is stellig met haar tijd meegegaan.
Nu, op een afstand van jaren, zien wij duidelijk, dat de Handleiding zowel
als de Archiefwet kinderen zijn van hun tijd. Gelden beide in beginsel voor
alle overheidsarchieven tot de dag van heden toe, men kan hen toch aanzien,
dat hun ontwerpers vooral aan de oude, historisch zo bijzonder belangrijke
archieven gedacht hebben. De Handleiding is een strijdschrift en hoe kan dit
ook anders, daar zij is ontstaan in een tijdsgewricht, toen de or
dening, de beschrijving en het beheer der oude archivalia zo heel veel, soms
bijna alles, te wensen overliet. En ook de wet geeft vooral aan de archieven
van vóór 1813 haar grootste aandacht.
Toch keek de Vereniging, waarvan Muller van 1893 tot 1910 en van 1913
tot 1920 suo iure voorzitter was in de tussenliggende jaren stond Feith
aan haar hoofd en die van 1920 tot 1932 onafgebroken door Fruin werd
geleid, reeds verder de toekomst in.