BERICHTEN
134
zonder strubbelingen, van dit kerkgebouw aan de Rooms-Katholieken onder
de regering van koning Willem I.
Ik kan de lectuur van dit proefschrift, dat mij geboeid heeft, aan mijn vak
genoten aanbevelen. Naar mijn oordeel is het een voortreffelijk werk.
MARTENS.
Karl August Fink, Das Vatikanische Archiv. Zweite, vermehrte Auflage.
Rom, W. Regenberg 1951.
Ofschoon het eigenlijke Vaticaanse Archief een betrekkelijk jonge creatie
is, opgericht n.l. in 1612 door Paus Paulus III, bevat het een rijkdom ook
van oudere documenten, omdat later de archieven van de meeste bestuurs
organen erin zijn ondergebracht. De aard van deze fondsen, de princiepen
van bewaren en opbergen liepen bij dit alles nogal uiteen, waarin een der
moeilijkheden zit voor het inventariseren en het wetenschappelijk onderzoek.
Wel zijn er sinds het openstellen van dit Archivio Segreto Vaticano ver
schillende inventarissen naar moderne methodes gemaakt en ook verscheidene
gidsen uitgegeven, die aan het wetenschappelijk onderzoek enige leiding
kunnen geven over de vragen, wat erin te vinden is en hoe.
Gelijk bekend is, heeft de bekende „Guide aux Archives du Vatican" (2e
ed„ Rome 1911) van Gisb. Brom aan velen diensten bewezen, maar hij is
nu verouderd. Gelijk Brom het Vaticaanse Archief bezag van de practische
kant uit, n.l. van de zijde van de gebruiker, zo doet dat nu ook K. A. Fink,
die als lid van het Pruisisch Historisch Instituut ruim een tiental jaren elke
morgen zijn wetenschappelijke onderzoekingen verrichtte en door de aard
van zijn werk, n.l. voorbereiding van een deel van het Repertorium Germani-
cum, allerlei fondsen heeft moeten doorzoeken. Zijn collega's en vrienden en
vooral de archivaris, A. Mercati, hebben hem verder geholpen om het werk
samen te stellen.
Zijn beschrijving van het Archief is bedoeld als een gids ten behoeve van
de onderzoeker. Vandaar wordt de hoofdzaak ervan gevormd door de be
schrijving van de verschillende fondsen, eerst in het algemeen, daarna van
de algemene oude inventarissen, de inhoud, de bijbehorende afzonderlijke in
ventarissen en litteratuur.
Het laatste gedeelte van het boek gaat over de taak van het onderzoek
en de thans bereikte resultaten. Het Archief biedt weinig mogelijkheid om
antwoord te geven op de een of andere detail-vraag. Het moet ontsloten
worden door een langdurige arbeid en door alles te verzamelen over een
bepaalde periode; zoals de Fransen begonnen zijn met de uitgave van een
pauselijk register, de Pruisen met het Repertorium Germanicum en nuntiatuur-
berichten, zo deed dit de Görresgesellschaft met de bronnen van het Conci
lium Tridentinum, enz., terwijl de instituten van de kleine landen (b.v. België
en Nederland) zich tot publicaties bepaalden, die het opnieuw doorgaan van
dezelfde fondsen bedoelen onnodig te maken. De schrijver dringt erop aan,
dat aan deze grote publicaties wordt doorgewerkt.
Een opsomming van de voornaamste reeksen werken uit het Archief sluit
dit duidelijk, voor de te Rome werkende onderzoeker nuttig, ja voor de
meesten dezer onmisbaar werk.
R. POST.
135
ALGEMEEN
De opleiding der archivisten. Met instemming van het ministerie van O.,
K. en W. hebben de heren C. Bloemen en L. van der Gouw een archief-
school opgericht, die ten doel heeft „de opleiding van bekwaam personeel
voor het beheer van overheids- en privaatrechtelijke archieven". Aangevan
gen wordt met de opleiding voor bedrijfsarchivist en voor wetenschappelijk
archiefambtenaar der 2e klasse in een tweetal afzonderlijke leergangen van
één jaar. De eerste, de derde van dezen aard, opleidend tot bedrijfsarchivist,
„beoogt de candidaten de kennis bij te brengen, welke vereist is om met
vrucht zelfstandig werkzaam te zijn voor het beheren van archieven van
ondernemingen, handelsinstellingen, verenigingen e.d. volgens de beproefde
beginselen der archivistiek". De tweede beoogt op te leiden voor weten
schappelijk ambtenaar der 2e klasse, zoals bedoeld in art. 3 der Archiefwet
en het K. B. van 2 Sept. 1919, S. 551; hierbij zal „meer dan gebruikelijk is
de aandacht worden besteed aan vraagstukken, verbonden aan het beheer
van moderne archieven".
Het programma van beide leergangen heeft de volledige instemming van
den Algemene Rijksarchivaris. De archiefschool is voorlopig gevestigd in een
der lokaliteiten van het Algemeen Rijksarchief. Als docenten zijn daaraan
verbonden, in alfabetische volgorde: de heren C. Bloemen (registratuurleer,
methodiek van het onderzoek, organisatieleer van het archivariaat)drs J. Fox
(vaderlandse geschiedenis en oud-vaderlandse bestuursinstellingen), J. L. van
der Gouw (archivistiek, archiefbeheer, kennis van het oude schrift, moderne
diplomatiek), jhr dr D. P. M. Graswinckel (chronologie), dr C. Groeneveld
(methodiek van de indicering en classificatie), mr B. van 't Hoff (carto
grafie), mej. mr E. C. M. Prins (genealogie en heraldiek, zegelkunde) en de
heer G. J. Verburg (staatsinrichting van Nederland).
De leergang voor bedrijfsarchivist eindigt met een schoolexamen, af te
nemen onder toezicht van gecommitteerden, m.n. de Algemene Rijksarchivaris
(tevens voorzitter) en dr W. Moll, daartoe aangewezen door de Vereniging
van Archivarissen in Nederland. Het examen voor wetenschappelijk archief
ambtenaar der 2e klasse wordt gedaan voor de commissie ex. art. 3 der
Archiefwet, benoemd door den minister van O., K. en W. Gedurende het
schooljaar worden voor beide leergangen gecombineerd een viertal voor
drachten gehouden, elk van een uur, door jhr dr Graswinckel, dr Moll, dr
Formsma en drs Van Hommerich, en zullen een aantal excursies worden ge
houden naar verschillende archiefdepöts.
Voor verdere bijzonderheden verwijzen wij belanghebbenden en belang
stellenden naar het uitvoerige prospectus.
Bureau Rijkscommissie voor vaderlandse geschiedenis. Aan dr H. J. Smit
is m.i. van 1 Aug. 1951 eervol ontslag verleend als directeur. Als zodanig is
benoemd dr A. J. Veenendaal, en tot onder-directeur dr P. H. Winkelman.
14 Juli nam dr Smit afscheid van het Bureau. In een daartoe in de college
zaal van het Algemeen Rijksarchief belegde bijeenkomst sprak allereerst de