122
KRONIEK
123
HET MOEILIJKE BEGRIP
Het Apparaat voor de studie der geschiedenis, waarmede onlangs prof. Ro
mein de werktafel van Clio's jongeren zowel als ouderen heeft verrijkt, te
bespreken, ligt niet op den weg van ons vakblad. Geheel voorbijgaan kunnen
wij het hier echter niet, en wel omdat hetgeen daarin over archieven te berde
wordt gebracht nu niet bepaald tot het beste deel van dit werkje dat overi
gens een goede pers had moet worden geoordeeld. In de desbetreffende
paragraaf (p. 70, 72) toch worden den aankomenden historicus over het ar
chiefwezen wonderlijke dingen meegegeven op zijn studieweg. Ontelbaar zijn
de misstellingen, die in deze ene pagina voorkomen. The general States archi
ves and their contents van 1932 raadplege hij niet voor de rijksarchieven,
doch alleen voor het Algemeen Rijksarchief. De hoogleraar is misleid door
de Engelse titel van de vertaling van het eerder verschenen Overzicht van
den inhoud van het Algemeen Rijksarchief (zie Verslagen R.O.A. 1926, I
p. 67 vlg.). Taak 89 wat vindt ge in The general States archives enz. over
de organisatie der archieven in Nederland? moeten de dames en, heren
maar liever niet maken. Wij nemen overigens maar aan dat niet zozeer de
organisatie, als wel de samenstelling van ons centrale archiefdepöt hieruit
zal worden bestudeerd; voor de provinciale depóts zullen ook deze heilsbe-
gerigen nog even op de zo lang verbeide Overzichten moeten wachten.
Het woord „collecties" (in de derde zin) is een lekenuitdrukking, die bij
ons minder waardering geniet; het riekt nu eenmaal teveel naar het begrip
van willekeurig bijeengebrachte stukken. Om het goed te maken wordt daarna
echter de „officiële" definitie der Handleiding geciteerd. Maar de daarop
volgende mededeling, dat de bestuurlijke stukken van land, gewest of stad
meestal worden aangevuld met bescheiden van de kerkelijke overheid, het
notariaat e.d., is alleen te waarderen naar het slagwoord van een befaamd
landgenoot. Wij willen dus veronderstellen dat die hoogleraar, slachtoffer
hier van de noodzakelijke bondigheid, er mee heeft willen zeggen dat de
retroacta van de B. S. tot rijksarchief-domein zijn verklaard, doch dat
„meestal" is toch wel lichtelijk verbijsterend. Het zinnetje: de stedelijke ar
chieven worden meest in de oude steden aangetroffen, is juist „als LI begrijpt
wat ik bedoel", al is het niet gelukkig geformuleerd; dat van kleinere plaatsen
en gemeenten(!?) de „collecties" (zie boven) „in de provinciale archieven
worden bewaard" is een bewering, die aan een candidaat voor het archief
examen 2e klasse zijn diploma zou kunnen kosten.
De „verschuivende datum" als grens van oud- en nieuw archief is een
aardige vondst, maar het is toch minder juist nieuw-archief en niet-openbaar
archief zo maar te identificeren, zeker niet bij de gemeenten.. Bij de departe-
mentale archieven is inderdaad de toegankelijkheid beperkt1), maar heeft het
dan toch wel zin deze in de enumeratie der vindplaatsen opzettelijk te ver
melden (J 2, 4 op p. 70)? En wat kan met „Archief der Hogere Krijgsschool
te 's-Gravenhage" (no. 9) zijn bedoeld? Vermoedelijk Sectie G 8 (krijgsge
schiedenis) van de Generale Staf? Daaronder ressorteert althans o.a. het
Archief der Koninklijke Landmacht.
De verwijzing naar Honderd jaar gemeentelijke archiefdienst als overzicht
„van de organische geleding der stedelijke administratie" met name van Am
sterdam verdient een eervolle vermelding. Voor het overige echter hopen wij
dat een tweede druk van dit apparaat den aankomenden historicus juister
over het archiefwezen zal inlichten dan in de eerste is geschied.
BUITENLANDSE ARCHIVISTISCHE LITERATUUR
De Bibliothèque de l'Ecole des chartes CVII 1 (1947/48) brengt voor
namelijk artikelen over middeleeuwse geschiedenis. Voor ons van belang is
een mededeling van P. Duparc over de akten van het verdrag van Munster
van 1648 tussen Frankrijk en het Rijk. Een deel daarvan is bewaard in de
Archives Nationales, een ander bij de archieven van het Ministerie van Bui
tenlandse Zaken. Dit komt doordat de bewaring der verdragen in de 17e eeuw
in een overgangspositie verkeerde. In de Middeleeuwen en zelfs in de 16e
eeuw werden zij opgelegd in de Trésor des chartes in de Sainte-Chapelle; in
de 17e eeuw leidde de vorming van de secretarie van staat van Buitenlandse
Zaken tot de vorming van een speciaal depót, waar voortaan de traktaten
werden bewaard. Van de eerste nu waren de Archives Nationales, van de
andere de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken de „erfge
namen".
Ons Belgische zustertijdschrift Archives, Bibliothèques et. Musées de Bel-
gique 1950 brengt een belangrijk artikel van J. Le Fèvre over de correspon
dentie der Gouverneurs Generaal van de Zuidelijke Nederlanden in de Spaan
se periode, tienduizenden brieven bevattend. Veel is echter verloren. De
correspondentie van Margaretha van Oostenrijk bevindt zich te Rijsel, van
waar zij niet wel te revindiceren zal zijn. Wel is dit z.i. mogelijk t.a.v. hetgeen
te Wenen berust, daar een loden last, waarvan men zich hopelijk eens zal
willen ontdoen.
De verhandeling van mad.elle Lejour over familie-archieven is van alge
mene betekenis voor de probleemstelling; zij brengt ook een nuttige enumeratie
van de in de Belgische rijksarchieven bewaarde verzamelingen van dien aard
Voor hetgeen naar het A.R.A. is overgebracht en hetgeen dus nog op de
departementen wordt bewaard raadplege men: Het Algemeen Rijksarchief in ver
band met de moderne Rijksarchieven (1948).
Het is misschien niet ondienstig mede te delen dat men vergunning kan krijgen
voor het raadplegen voor wetenschappelijke doeleinden, mits na voorafgaande
mededeling aan den betrokken minister en nauwkeurige aanduiding van het ver
langde materiaal. Gedaan of ondersteund door een erkend wetenschappelijk man
wordt een dergelijk verzoek doorgaans toegestaan; bij twijfel roepe men de tussen
komst in van den Algemeen Rijksarchivaris. Voor sommige categorieën echter
gelden wettelijke beperkingen: rechtbanken (stukken in strafzaken), belasting
stukken (successie!), notariële archieven.