88
complex als een geheel in stand werd gehouden, hetgeen weer samenhing met
het feit, dat de Landschap bereid was het eigendomsrecht van de Orde te
erkennen. Zo bleef het archief bewaard en kwam het in het begin der 19e
eeuw met de bezittingen der commanderij aan het Domeinbestuur. dat het
in 1853 (de laatste goederen waren reeds in 1828 verkocht) aan de Gelderse
provinciale archivaris overdroeg. Deze bracht in 1856 een voorlopige ordening
aan, waarna de chartermeester mr J. J. S. baron Sloet het archief inventari
seerde, een arbeid, die in 1885 afgesloten werd. De inventaris van Sloet, die
nooit in druk werd uitgegeven en in 1944 door de brand van het Arnhemse
archiefgebouw verloren is gegaan, voldeed evenmin aan de eisen der Hand
leiding als andere archiefinventarissen uit die periode. Nu het werk door een
in 1939 voltooide en in 1950 in druk uitgegeven, aan de moderne inzichten
beantwoordende inventaris is vervangen, behoeven wij om het verlies van
de arbeid van Sloet niet te treuren. De vervaardiger van de nieuwe inventaris,
de heer J. Loeff, was destijds volontair bij het Rijksarchief in Gelderland.
Zijn arbeid is dus die van een leerling geweest, maar zijn werk is onder het
toezicht van de toenmalige rijksarchivaris in de definitieve vorm gebracht.
Het hoofdbestanddeel van de inventaris vormt het archief der commanderij
te Arnhem. Dit is in vijf afdelingen verdeeld, waarvan de eerste twee de
commanderij als geestelijke instelling betreffen, de derde en tevens grootste
de stukken aangaande het geldelijk beheer en de goederen bevat, terwijl in
de vierde afdeling de stukken betreffende de parochiekerk te Spankeren,
waarvan de commanderij het patronaatsrecht bezat, bijeengebracht zijn. De
vijfde afdeling bevat de stukken betreffende het beheer door het Domeinbe
stuur, en strict genomen kunnen deze niet tot het eigenlijke archief der com
manderij worden gerekend, hoezeer zij natuurlijk met deze instelling en haar
liquidatie verband houden.
Na de eerste hoofdafdeling volgt het archief der commanderij te Nijmegen,
waarvan slechts een klein gedeelte bewaard gebleven is, en dan komen een
vijftal stukken, die op andere commanderijen betrekking hebben. Drie van
deze handelen over de commanderij St. Jansdal bij Harderwijk, twee over
buitenlandse commanderijen.
Omvangrijker en belangrijker, met name voor de geschiedenis van het goe
derencomplex ten tijd der Gereformeerde periode, is de vierde hoofdafdeling,
die een collectie archivalia bevat, afkomstig van de in 1655 benoemde rent
meester der Arnhemse commanderij Reinier Kempinck. Deze was bovendien
gevolmachtigde der Orde van St. Jan toe het voeren van onderhandelingen
met de Overheid omtrent de teruggave der ordensgoederen. Het door hem
gevormd archiefje was aanvankelijk te Kleef beland, waar het in 1687 sum
mier werd geïnventariseerd, maar vervolgens is het naar Arnhem teruggezon
den en in handen gekomen van Kempincks neef en opvolger Temminck. Dien
tengevolge is het niet verloren gegaan. Men vindt in deze afdeling verschillen
de commanderijen binnen de Republiek der Zeven Provinciën genoemd, nl
die te Utrecht, te Nijmegen, te Haarlem, te Sneek en te Arnhem, en deze
stukken worden thans meer onder de aandacht gebracht van de onderzoekers
naar de lotgevallen dier goederencomplexen. Tot het archief van Kempinck
behoren ook de afschriften der visitatieverslagen uit 1495, 1540 en 1594, die.
na reeds herhaaldelijk te zijn bestudeerd en stof voor bepaalde verhandelingen
89
te hebben geleverd, ten laatste in 1927 door onze oud-ambtgenoten Wiersum
en De Bussy in de Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap
gepubliceerd zijn, voorzien van een in de zeer persoonlijke stijl van laatst
genoemde gestelde inleiding.
De inventaris eindigt met een afdeling Stukken, waarvan de band met
het archief niet blijkt". De inhoud van sommige in aanmerking nemend,
zou men kunnen twijfelen, of deze wel ooit tot het archief hebben behoord
en er misschien niet bij toeval in zijn verzeild geraakt. De regestenlijst, die
576 nummers telt en, aanvangend in 1185 (oudste origineel 1234), doorloopt
tot 1580, het jaar, waarin van overheidswege het beheer der geestelijke goe
deren geregeld werd, wordt door een lijst van kaarten en tekeningen als
mede een index van persoons- en plaatsnamen gevolgd.
Door de verschijning van deze inventaris is een belangrijk onderdeel van
het rijksarchiefdepot in Gelderland algemeen toegankelijk geworden. De uit
gevers der visitatieverslagen hebben destijds de hoop uitgesproken, dat men
van hun arbeid getuigen zou, gelijk ,,een vergenoegd visitator in een bloeiend
Johanniterklooster: in necessariis bene et sufficienter provisa". Dit getuigenis
worde hier ook gaarne aan deze inventaris toegekend.
A. J. VAN DE VEN.
A. L. Heerma van Voss f. Rekeningen en andere stukken betreffende Fries
land, afkomstig uit de Hollandsche Rekenkamer 15154575). 's-Grav., 1949.
Het is een goede gedachte geweest om. nu weer op beperkte schaal wordt
overgegaan tot de druk van inventarissen van 's Rijks archieven, deze inven
taris als één der eerste het licht te laten zien. Immers niet alleen wettigt het
belang, dat de in deze inventaris beschreven archivalia voor Friesland heb
ben, zijn keuze, ook wordt er eer mede gedaan aan de nagedachtenis van de
bewerker, de vorige, helaas zo vroegtijdig heengegane rijksarchivaris in
Friesland.
In deze niet zeer omvangrijke inventaris vindt men de domein- en andere
rekeningen met hun bijlagen beschreven, die door de Friese rentmeesters-
generaal en de rentmeesters van het Bildt tijdens het bewind van Karei V
en Philips II naar de Rekenkamer van Holland zijn gestuurd om aldaar te
worden afgehoord; d.w.z. voor zover de stukken thans nog voorhanden zijn.
Want van genoemde rekeningen zijn toch in de loop der tijden vele zoek ge
raakt, terwijl van de bijlagen zelfs de overgrote meerderheid verloren is ge
gaan. Zo betreft het voornaamste deel der bijlagen, de bij de domeinrekeningen
overgelegde grietenijrekeningen, op één uitzondering na alleen de jaren 1524
tot 1531. Vergeleken met Groningen mag Friesland zich evenwel gelukkig
prijzen; hetgeen aan soortgelijke rekeningen en bijlagen voor Stad en Lande
bewaard is gebleven uit het Oostenrijkse tijdvak, is nog veel geringer.
De beschrijving van de eigenlijke rekeningen zal den bewerker vermoede
lijk minder moeite hebben gekost dan die van de verschillende daarbij ge
bonden stukken en toegevoegde losse bijlagen. Een en ander is echter op ge
lukkige wijze geschied en de inventaris alsmede de daarachtervolgende reges
tenlijst maken een zeer verzorgde indruk. Slechts had de bewerker zich m.i.
beter aan het algemene gebruik kunnen houden om niet alleen bij de regesten-