84
systeem slechts enkele hulpgetallen van plaats" zijn opgegeven voor grote
steden en voor landstreken. De moeilijkheid is opgelost door de samenstelling
van een lijst waarop, met de LI.D.C. als uitgangspunt, elke gemeente in deze
provincie van een „hulpgetal van plaats" werd voorzien. Het ligt in de bedoe
ling ook de inlichtingendienst en de catalogus van kaarten en prenten daarin
te betrekken.
De rijksarchivaris in Utrecht heeft, zoals bekend, bijzonder onaangename
ervaringen opgedaan met de overgenomen memories van successie, die in zeer
weerzinwekkende staat zijn overgedragen. Vóór deze stukken aan het publiek
in handen kunnen worden gegeven, dienen zij grondig te worden hersteld, doch
dat is vrijwel onbegonnen werk: „een ruwe schatting heeft geleerd, dat één
man gedurende ongeveer tien jaren een volledige dagtaak zal kunnen vinden
in het restaureren en herbinden dezer memories"! In ^ijn voorstel hierover
aan den minister heeft de rijksarchivaris er op gewezen, dat dit herstel niet tot
zo grote kosten had behoeven te leiden, indien deze archivalia vroeger bij
de belastingdienst beter waren verzorgd. „Hier wreekt zich het ontbreken
van deskundig toezicht op de berging bij de rijksadministraties."
Een hernieuwde poging werd gedaan de charters, afkomstig uit het archief
der heren van Montfoort, lopende over de jaren 13671552, die in de biblio
theek van University College te Londen berusten, voor het Rijksarchief in
Utrecht te verwerven, wat in 1922 reeds was ondernomen. Het bestuur der
Universiteit is tot afstand bereid, maar alleen bij aanbieding van enig geschikt
ruilobject. Op voorstel van den rijksarchivaris richtte de minister een rond
schrijven aan de rijksarchieven en -bibliotheken om een of meer handschriften,
die voor Nederlandse verzamelingen zouden kunnen worden gemist, doch dit
leverde niets op; de Montfoortse charters blijven „een aanwinst, die niet
verkregen is".
De nieuwe administratie van de boekhouding der rijksdiensten, die nogal
wat deining in de gelederen der rijksarchivarissen heeft gewekt en die inder
daad voor onze bescheiden bedrijven rijkelijk groots opgezet lijkt, doet den
rijksarchivaris in Gelderland de verzuchting slaken, dat niet tegelijk hier
mee een regeling is getroffen voor het aanstellen van zuiver administratieve
ambtenaren met boekhoudkundige ervaring bij ons dienstvak; die in Over-
ij s e 1 vraagt zich af „of de archiefdienst niet beter zou functioneren, wan
neer voor het comptabel beheer van verschillende rijksarchieven één afzon
derlijke ambtenaar kon worden aangesteld".
In Friesland raakt de gebouwenkwestie in een kritiek stadium. Nog
steeds is de kwestie wie de Kanselarij zal bezetten: Rijksarchief (al dan niet met
het gemeente-archief van Leeuwarden) of Prov. Bibliotheek, niet opgelost. Het
bestuur der hoofdstad is zich reeds gaan beraden, hoe het dringend probleem
van de betere huisvesting van het gemeente-archief zo snel mogelijk kan wor
den opgelost. Terecht wijst de rijksarchivaris er op dat het te betreuren zou
zijn dat de gemeente noodgedwongen reeds op een vroeger tijdstip zelf een
solutie voor haar moeilijkheden had gezocht en gevonden, wanneer ten slotte
de kanselarij voor rijks- en gemeente-archief beide zou worden bestemd.
De rijksarchivaris in Drente deed de ervaring op dat men op de gemeente
secretarieën, nu overal het registratuurstelsel in gebruik is, de aan de invoering
daarvan voorafgaande archieven als „het oud-archief" gaat beschouwen, waarin
85
men het werken tijdrovend vindt en waarvoor de belangstelling sterk tanende
is. De onderscheiding is juist, maar terecht merkt hij op: alleen al dit laatste
maakt dat hier voor de inspectie een nuttige taak ligt.
In Limburg werd in Oct. 1949 in het leven geroepen de stichting „Sociaal
Historisch Centrum voor Limburg", die zich ten doel stelt het verzamelen
enz. van bronnenmateriaal betreffende het sociale leven in Limburg in heden
en verleden, het beschikbaar stellen van dit materiaal voor praktische doel
einden, het verrichten van zelfstandig onderzoek en het publiceren van ge
gevens. Zij tracht dit doel te bereiken door het in eigendom of bruikleen ver
werven van sociaal-historische archieven en van een sociaal-historische biblio
theek. De bedoeling der stichting is op archivalisch gebied speciaal het ver
zamelen van archieven van groot- en kleinindustrieën, van grote en kleine
handelsondernemingen, van sociale en politieke organisaties, van instellingen
van particulieren aard, die naast de archieven der overheidsinstellingen be
langrijke bronnen vormen voor de geschiedenis van het sociale, economische
en culturele leven in Limburg.
Vrage: dekt de naam wel geheel de veelheid van dit op zich zelf loffelijk
streven?
UITBREIDING VAN DE TAAK DER ARCHIEFBEHEERDERS
Op de eerste Oostenrijkse Archivtag, gehouden 21—24 Sept. 1949, heeft
de directeur-generaal van het Staatsarchief, dr L. Santifaller, de aandacht
gevraagd voor een kwestie, die zich in de laatste decennia heeft voorge
daan, doch tot heden nog niet juist onderkend en in behandeling genomen is.
Wij allen weten, dat steeds een belangrijk deel en vaak beslissende gebeurte
nissen van het historisch verloop niet uit officiële archiefbestanddelen, uit
akten en oorkonden der kanselarijen toe te lichten zijn, hetzij dat de archivalia
verloren zijn gegaan, hetzij dat van die gebeurtenissen geen schriftelijke neer
slag plaats heeft gevonden. „Wie viele amtliche Ereignisse sind zugrunde ge-
gangen und was hat sich in dieser Zeitspanne (nl. de laatste 35 jaar) nicht
alles ereig.net, das niemals weder in den amtlichen Akten noch auch in Zei-
tungen gestanden hat, wie viele wichtige Dinge sind da vorgefallen und wie
viele entscheidende Verhandlungen und Taten wurden durchgeführt, die oft
nur in vielfach bereits vergessenen privaten Aufzeichnungen. oft aber auch
nur in Gedachtnis weniger beteiligter Persönlichkeiten überliefert sind und
die daher wahrscheinlich für alle Zukunft unaufgeklart bleiben und in das
Dunkel der Vergessenheit versinken werden!" Daarom dringt zich nu voor
de archieven de nieuwe en van historisch standpunt uiterst belangrijke, maar
ook in hoge mate dringende opgave op ook schriftelijke bronnen te gaan
bewaren, die niet organisch deel ener registratuur uitmaken, dus brieven, dag
boeken, aantekeningen van particulieren, met name van deelnemers aan en
getuigen van grote gebeurtenissen.
Uitnemende gedachte, die mij bij het nadenken over hetgeen wij voor onze
ogen hebben zien gebeuren, ook reeds voor den geest heeft gezweefd. Het
Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie heeft in die richting reeds gewerkt,
doch stellig ligt hier ook voor ons een taak. Al zal ook zo de informatie nooit
geheel volledig kunnen worden! U.