72 73 der bewaard gebleven archieven. Daarentegen heeft de Noordbrabantse in ventaris dezelfde achtdelige indeling als bij de rechtbankarchieven! Hoe onge rijmd deze indeling voor de vredegerechten is, blijkt uit het feit, dat bij vele archieven 4 of 5 van de afdelingen geheel ontbreken". Men krijgt daardoor den indruk, dat in vele dier vredegerechtsarchieven grote hiaten zijn, hetgeen m.i. toch niet het geval is. De kern van elk vredegerechtsarchief wordt ge vormd door de serie „minuten van akten en vonnissen", welke men in den Noordbrabantsen inventaris onder het hoofd „Algemeene Zaken" kan vinden en waarop het „répertoire" te vinden onder het hoofd „Fiscale Zaken" een voor den archiefgebruiker onontbeerlijke index (juister gezegd: tafel) vormt. Waar in den inventaris zaken van civiele rechtspraak en van volun taire rechtspraak als ontbrekend worden gesignaleerd, kan men er zeker van zijn, dat deze in de afdeling „Algemeene Zaken" te vinden zijn. Een aanwijzing dat deze veronderstelling de juiste is, is daaruit te putten, dat telkens waar een onvolledig audientieblad onder het hoofd „zaken van civiele rechtspraak" is opgenomen, voor de ontbrekende jaren naar de algemeene serie", d.w.z. de serie „Algemeene Zaken", wordt verwezen. Overal, waar onder het hoofd „zaken van civiele rechtspraak" staat: „ontbreekt", zullen derhalve de civiele vonnissen niet tot een audientieblad zijn gevormd, maar onder de serie „Al gemeene Zaken" zijn opgenomen. Ten overvloede geeft de inventaris zelf ons de bevestiging van dit ver moeden. In de Inleiding op blz. 17 lezen wij nl.: „Bij de vredegerechten is de administratie uit den aard der zaak veel minder gecompliceerd dan bij de rechtbanken. Alle acten, verleden vóór en alle vonnissen zowel civiele als crimineele7) uitgesproken door den vrederechter, worden tot één alge meene serie verenigd. Soms echter worden de vonnissen, al of niet met bij- lagen, tijdelijk of blijvend tot aparte serieën vereenigd en groeit daaruit een audientieblad met bijlagen Inderdaad, zo is het. En daarmede is meteen de inrichting van den inventaris bepaald (overeenkomstig de oorspronkelijke organisatie van het archief, zegt 50 der Handleiding). Desniettegenstaande zijn de inventarissen der vredegerechtsarchieven in 8 afdelingen gesplitst, waarvan de meesten nimmer hebben bestaan en geen inhoud hebben! Eigenaardig is ook in den Noordbrabantsen inventaris dat overal, óók bij de rechtbankarchieven, zaken van contentieuse rechtspraak „ontbreken". Wat een afdeling contentieuse rechtspraak naast een afdeling civiele rechti spraak nog zou moeten omvatten, is mij niet duidelijk. Slaat men ter verklaring de inleiding op (blz. 15 laatste regel), dan wordt het ons nog méér duister, aangezien de voorafgaande alinea waarop de laatste regel van blz. 15 terugslaat over de rechtspraak in strafzaken handelt. Neen, deze Noord brabantse inventaris is geen navolgingswaardig voorbeeld. Men kan de syste matiek ook te ver drijvens). 7) De „crimineele1; vonnissen, beter gezegd, die van het politiegerecht, zijn in de meeste provinciën niet m de „algemeene serie" opgenomen en zijn niet op het repertoire vermeld. h) De inventarissen der vrijwel geheel teloor gegane archieven der vrede gerechten van Hilvarenbeek en van Gemert, respectievelijk uit 2 en 1 nummer bestaande, zijn in 8 afdelingen verdeeld, waarvan bij 7 „ontbreken" wordt ver- "edeelten" 6 mventarissen van niet me^r bestaande archieven of archief- De Handleiding schrijft in 61 voor, dat men aan het hoofd van iedere hoofdafdeling van den inventaris noten plaatse, die in het kort de functies van het college beschrijven. In de praktijk geschiedt dit gewoonlijk, doordat men een en ander in de inleiding mededeelt, wanneer de uiteenzetting onder de hoofdafdeling of onder de betreffende nummers van den inventaris te om vangrijk zou worden. Alleen de inventarissen van Noord-Brabant, Zuid- Holland, Zeeland en Friesland en laatstelijk ook die van Limburg geven een inleiding, waarbij met name de twee eerstgenoemde aandacht besteden aan de verschillende functies van de diverse colleges, die van Zeeland in een groot aantal bijlagen ons voorlicht en die van Friesland voor wat betreft het Hof van Assises verwijst naar den reeds eerder gepubliceerde inventaris van het Groningse Hof (V.R.O.A. 1925, II), voor de rechtbanken naar den Noord brabantsen inventaris en voor de vredegerechten naar het artikel van dr Meilink in Ned. Archievenblad 192022. Die van Utrecht heeft geen inleiding en geeft evenmin toelichtende noten: de Limburgse inventaris daarentegen geeft van de ontwikkeling der rechterlijke instellingen en hare competenties een uitstekend overzicht, waartoe trouwens voor Limburg te meer reden was, daar hier de Franse instellingen onder verschillende vormen en benamingen al van 1794 dateren. Het is voorts opmerkelijk, hoe weinig aandacht in 't algemeen is besteed aan de kwestie van het appèl bij de rechtbanken. De Limburgse inventaris maakt ook hier een gunstige uitzondering. Daarbij valt het op, dat wat betreft de strafzaken alleen in Zeeland (rechtbank van Middelburg) afzonderlijke registers zijn gehouden van de vonnissen, in appèl gewezen. Ook in den niet gedrukten inventaris der nieuwe rechterlijke archieven in Overijsel zijn bij de Zwolse rechtbank hiervoor afzonderlijke registers aangelegd. Aangenomen moet dus worden, dat in de andere hier besproken inventarissen de vonnissen in appèl met de vonnissen in eerste instantie door de rechtbank gewezen, tel kens in een en. hetzelfde deel zijn ingeschreven. Nergens vindt men echter een noot, die daarop wijst. Wel komen in verschillende inventarissen registers voor, waarin akten van appèl zijn ingeschreven, maar een toe lichtende noot ontbreekt ook hier. Alleen de Zuidhollandse inventaris (I.R.A., I, 1928) maakt in de inleiding (blz. 116) van deze appèllen melding, doch vergist zich waar gezegd wordt, dat van vonnissen der recht banken van eerste instantie, in strafzaken gewezen, appèl was op het Keizer lijk (later Hoog-) Gerechtshof in Den Haag. Dit gold alleen van de vonnissen, door de rechtbank in de hoofdplaats van het departement (Den Haag) in eerste instantie gewezen. Volgens art. 200 van de Code d'instruction criminelle ging het appèl van' de overige rechtbanken naar die in de hoofdplaats van het departement. Het is merkwaardig, dat geen der inventarissen de Limburgse, Zeeuwse en Zuidhollandse uitgezonderd van deze bepalingen nota heeft genomen, nog minder van de slotbepaling van art. 200 C. Instr. Cr. luidende: II sera formé un tableau des tribunaux de chef-lieu, auxquels les appèls seront portés. Dit tableau is gevoegd bij het Décrèt Imperial van 20 Jan. 1811, no. 64699) 9) Ook te vinden bij J. M. Kemper, Code organique des départements de la Hollande (Frans-Hollandse tekst) blz. 546547 ('s-Gravenhage, 1812).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1951 | | pagina 11