108 109 te Culemborg en vertrok in 1796 naar Utrecht om daar griffier van het Hof te worden*8). Ui^ een oudere, in 1776 gedoopte zoon stamt de familie De Vos tot Nederveen Cappel. De andere zoon, Christiaan Paulus dus, om wie het ons hier te doen is, trad al jong in het huwelijk. Op 9 Augustus 1801 ondertrouwde hij te Utrecht met Josina Helmcke, dochter van de voormalige secretaris van. Justitie en Weeskamer te Semarang Johan Godfried Helmcke en diens vrouw Josina Slingsbie. De voorgeschreven drie geboden zijn te Utrecht gegaan, maar de huwelijksdatum is er niet ingeschreven. Het jonge paar vestigde zich te Utrecht en 16 November van hetzelfde jaar verkreeg De Vos van het stedelijk bestuur toelating als makelaar in vaste goederen, obligatiën enz. Het huwelijk werd.met enige kinderen gezegend, van wie uit eindelijk twee dochters en een zoon, ook Christiaan Paulus genaamd, in leven bleven. In de Heerenboekjes blijft De Vos tot de Franse tijd als makelaar vermeld, maar dan verandert zijn positie, en heeft hij vermoedelijk zijn ma kelaardij er aan gegeven. De Franse keizer benoemde hem tot ontvanger van de directe belastingen te Hoogland (bij Amersfoort), en op 4 Mei 1812 legde hij als zodanig in handen van de sous-préfet de vereiste eed af29). Hebben de heren bij die gelegenheid misschien ook over de kapittelarchieven gespro ken? In ieder geval werd hij, zoals gezegd, op 20 Augustus 1812 met het be heer dier archieven belast. Hij genoot in die functie, door hem bij het indienen ener declaratie wegens achterstallig tractement tot 30 November 1813 betiteld als: Commissaris tot inventarisatie der Kapittelarchieven, een bezoldiging van niet minder dan frs. 600 per maand. Bij besluit van de Souvereine Vorst van 26 Maart 1814 werd hij, te rekenen van 1 December 1813, tot Archivarius der gesupprimeerde kapittelen te Utrecht aangesteld, thans evenwel op een salaris van f 100 per maand. De benoeming geschiedde „in afwagting van de bepalingen, welke door Ons ten aanzien van de onder het Fransche Bestuur gesupprimeerde capittelen en derzelver goederen zullen vastgesteld worden"30). Dit voorbehoud hield, naar De Vos zelf vermoedde, verband met de mogelijkheid ener heroprichting van de kapittelen, waarover boven reeds gesproken is. In de boven vermelde brief van 20 October 1814 aan de Hoofdadministrateur der Domeinen, waarin hij zijn belangen bepleitte31), schreef hij, dat men volgens de algemene opinie aan de herstelling niet meer twijfelde, doch de wijze waarop geheel onbekend wa:s. Zou elk kapittel weer opnieuw in wezen worden gebracht, dan zou, naar hij vreesde, zijn post van archivarius komen te vervallen. Daar hij door werk zaamheden zijn bestaan vinden moest en behalve zijn drie kinderen ook zijn moeder en zijn schoonmoeder onderhouden (zijn vrouw was in 1811 een maand na de geboorte van het jongste kind overleden), verzocht hij in dat geval een aanstelling als inspecteur of een andere convenabele post te mogen verkrijgen, 's Mans inkomen was inderdaad niet hoog te noemen: be halve de f 1200 als archivarius bracht zijn ambt van ontvanger te Hoogland na aftrek der kosten hem f 500 a f 600 op. Verder was hij aangesteld als 28) Commissie 18 April, eed afgelegd 28 April 1796. 29) Statenarchief Inv. no. 1501. 30) Archief Staatssecretarie. Algemeen Rijksarchief. 31) Domeinen B 161. Algemeen Rijksarchief. Gecommitteerde tot het in bezit nemen der Domeinen te Utrecht, van welke functie hij de bezoldiging niet vermeldt. Gelijk boven gezegd, is het anders gelopen dan men schijnt te hebben ver wacht en is de opheffing van de kapittelen niet meer ongedaan gemaakt. Zo is De Vos zijn post van archivaris der kapittelarchieven blijven bekleden. Verder kwam hij in dienst van de Balye van Utrecht der Duitse orde als rentmeester-generaal. Dit lag wel enigszins voor de hand, omdat hij in zijn functie van Gecommitteerde tot het in bezit nemen der Domeinen de bezit tingen van de opgeheven colleges had nagegaan. In 1815 had hij van diverse ontvangers goederen, papieren en stukken der voormalige kapittelen overge nomen en ze aan de bijzondere beheerders der kapittelgoederen overgedragen, maar die van het Duitse Huis was hij blijven beheren. Daarbij waren aanvan kelijk nog enkele andere goederen gevoegd, o.a. het voormalige paleis van Lodewijk Napoleon te Utrecht. Uit de functie van Gecommitteerde verkreeg hij in 1817 honorabel ontslag met dankzegging voor de getrouwe diensten aan de Domeinen bewezen. Deze administratie werd toen over enkele andere rentambten verdeeld. Aangaande de werkzaamheid van De Vos met betrekking tot de kapittel archieven heeft men in den beginne geen slechte gedachten gekoesterd. De Inspecteurs en ontvangers der Domeinen (men bedenke, dat de bezittingen der kapittelen in verschillende provincies verspreid lagen) schijnen hem nog al eens inlichtingen te hebben gevraagd en dit lag ook voor de hand. Immers, over de oorsprong van tienden en dergelijke betalingen, over het eigendoms recht van bepaalde goederen konden alleen de kapittelarchieven opheldering verschaffen. Geheel incapabel zou ik hem niet durven noemen: hij kon in elk. geval oud schrift lezen en zelf geeft hij hoog op van de „moeyelijke nasporin gen", die van hem gevorderd werden32) en van de tevredenheidsbetuigingen, die hij daarvoor heeft ontvangen33). Van de zijde der Domeinadministratie werd echter later beweerd, dat zijn inlichtingen van luttel betekenis waren en over het recht van de dertiende penning31) bepaald onjuist. „In het algemeen klaagden de Domein Rentmeesters en naderhand de Domein Ontvangers over de moeyelijkheid om eenige opgave uit zijne handen te bekomen"35). De eerste strubbelingen kwamen in het begin van 1820, toen De Vos om uitbetaling vroeg van zijn tractement als archivarius, dat over het voorgaande jaar achterstallig gebleven was. De financiële toestand van de Staat was 32) Brief van 8 November 1821 aan de Minister. Financiën no. 1612. Algemeen Rijksarchief. 33) Brief van 11 Maart 1825 aan de Permanente Commissie uit het Amortisatie- Syndicaat. Financiën no. 1612. 34) De dertiende penning is in enkele gemeenten in de provincie Utrecht ver schuldigd bij verkoop van landerijen boven en behalve het gewone mutatierecht. Van de geschatte waarde van de niet met opstal bebouwde grond wordt de der tiende penning of 7,6923 betaald. Van de waarde van gebouwen wordt het recht niet geheven. Zie hierover: N. W. van Vliet, Het Recht van den Dertienden penning. Jaarboekje van de Vereeniging van Directeuren van Hypotheekbanken, 1936, blz. 361; Mr W. van Iterson, Handwissel, dertiende penning en zilvergeld. Versl. en Meded. Oud-Vaderl. Recht, IX, blz. 249 (dit laatste artikel ook over de oorsprong). 35) Rapport van de Administrateur der Domeinen Warin te Amsterdam van 24 April 1825 aan de Permanente commissie. Financiën no. 1612.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 7