106 107 De opzending der archieven en bibliotheken is nooit geschied, maar wei kwam er belangstelling van andere zijde, nl. uit Frankrijk. Reeds tijdens de Franse republiek had een wet van 7 Messidor an II (25 Juni 1794) archieven van opgeheven gemeenschappen gelijk de kapittelen tot staatseigendom ver klaard en de overbrenging er van naar Parijs gelast17). In Mei 1811 verscheen hier de „employé des archives de l'Empire" St. Aubin, die door de Minister van Binnenlandse Zaken Montalivet gezonden was, vermoedelijk gekozen om zijn kennis van onze taal18). Zijn taak was de voorbereiding van het schiften der archivalia in die, welke wegens hun belangrijkheid verdienden naar Parijs te worden overgebracht, en die, welke om hun nut voor de administratie beter in het land gelaten konden worden10). Misschien heeft St. Aubin contact met Temminck gehad, maar van zijn werkzaamheden is verder niets bekend, ook niet, of hij aan Van Musschenbroek en Snouckaert misschien aanwijzingen ge geven heeft. Binnen een jaar al kwam een andere archiefambtenaar uit Parijs. Fourlet genaamd, om St. Aubin op te volgen20). Onder geleide van Temminck, die hiertoe door Gogel gemachtigd was, heeft Touriet de kapittelarchieven en -bibliotheken bezocht. Zijn oordeel was dat alle archivalia, zoals die op de inventarissen beschreven waren, naar Parijs moesten worden overgebracht, doch van de boeken slechts een klein gedeelte21). De 29e Mei 1812 onder tekenden Touriet en Temminck een proces-verbaal van overdracht, dat slechts een beknopte beschrijving bevat, en 26 September zond Temminck het met de bijbehorende inventarissen aan Gogel op. Deze inventarissen, die overigens ook zeer summier zijn, betreffen dus de kapittelarchieven, de bi bliotheken der kapittelen (deze gesplitst in een wel en een niet over te dragen gedeelte) en het archief van het Duitse huis. De afspraak met Touriet was, dat de archieven en de boeken te Utrecht op de oude plaatsen zouden blijven, tot een expediteur, voorzien van een door de Fransman getekend ontvangstbewijs, ze zou komen afhalen, Zover kwam het evenwel niet meer: wel was alles uitgezocht (de opschriften, o.a. op verschillende delen ,,ci-devant chapitre de Saint Martin, ci-divant chapitre de St. Jean", enz., herinneren nog aan deze tijd) en ook moet het voor Parijs bestemde deel zijn ingepakt voor het vervoer, maar daarbij is het gebleven; voor archieven'bestond geen belangstelling meer. Hoe kon het ook anders? Men schreef het jaar 1812 en het Franse keizerrijk liep in zijn nadagen. Het is begrijpelijk, dat de tocht naar Rusland alle aandacht vroeg. Wij kennen een dergelijke geestesgesteldheid maar al te goed uit onze eigen bezettingsperiode tijdens de laatste wereld oorlog. Wel deed d'Alphonse, de Intendant-generaal voor Binnenlandse Za ken, nog een voorstel aan minister Montalivet om in Den Haag, waar tal rijke grote gebouwen waren, een archiefdepot voor de archieven uit Neder- 17) Verslagen omtrent :s Rijks oude archieven, 1893, blz. 451. Vgl. ook aldaar blz. 485. 1S) Colenbrander, Gedenkstukken, VI, no. 1030 (R.G.P.) 10) Brief van den préfet aan den sous-préfet van Utrecht, 17 Mei 1811. Staten archief, Inv. no. 1423. 20) Alsvoren 17 April 1812, ibidem Inv. no. 1424. 21) Brief van Temminck aan Gogel van 26 September 1812. Archief Dep. van Financiën, no. 1051a. Algemeen Rijksarchief. land in te richten22), en ook kreeg hij in Juni 1812 nog bericht dat alle ar chieven, die op meer dan één departement betrekking hadden» volgens s Keizers wens naar Parijs gezonden moesten worden-'1), maar verder is het niet mee: gekomen. In Juni 1813 was Montalivet nog steeds wachtende op een beslissing van de Keizer met betrekking tot de Nederlandse archieven, gelijk hij toen aan d'Alphonse schreef'24), en het is dan ook waarlijk niet vreemd, dat zij gebleven zijn waar zij waren2'*) Ook een ander plan is niet meer tot uitvoering kunnen worden gebracht. In Maart 1812 had een keizerlijk decreet gelast, dat aan de oever der Seine bij het Champ de Mars een kolossaal gebouw zou worden opgericht voor de bewaring van de historische archieven uit het ge hele keizerrijk, maar deze zonderlinge uiting van Napoleon's belangstelling in het Europese archiefwezen, zoals Muller het noemt20), is slechts op papier tot stand gekomen. Intussen hadden de kapittelarchieven en -bibliotheken een andere beheerder gekregen. Bij beschikking van de Intendant-generaal Gogel van 20 Augustus 1812 was Christiaan Paulus de Vos belast met het beheer van het gedeelte der archieven en boeken, dat niet naar Parijs gezonden behoefde te worden. Het lag voor de hand, dat hij het andere deel, dat nog steeds voor verzen ding gereed stond en zo is blijven staan, meteen onder zijn hoede nam. In 1814, toen men bij de afbraak der kerk van St. Marie een aanvang met de archiefkamer maken zou, verzocht hij te worden gemachtigd om de door Touriet uitgezochte archivalia ook formeel over te nemen, welke machtiging hem dan ook door de Hoofdadministrateur der Domeinen werd verleend27) De genoemde functionaris, die ik in zijn kwaliteit van Airchivarius der ge wezen Capittulen, zoals hij zich noemde, te dien opzien als mijn eerste ambts voorganger mag beschouwen, zal nu in dit verhaal een belangrijke rol gaan vervullen, meer echter om wat hij niet, dan om wat hij, ten aanzien van die archieven althans, wel gedaan heeft. Een eigen ambtelijk archief is van hem niet bewaard. De correspondentie ten rijksarchieve begint pa,s met die van zijn in 1826 benoemde opvolger als beheerder der kapittelarchieven. Misschien komt het daardoor, dat de man aan de aandacht zowel van Muller als van Heeringa is ontsnapt, en het is ook alleen te danken aan het feit, dat zijn gestie of beter misschien nog zijn gebrek aan gestie aan zijn meerderen zoveel reden tot correspondentie gaf, dat ik hier het een en ander over hem kan mededelen. Christiaan Paulus de Vos werd op 21 Maart 1781 in de Gereformeerd? (Hervormde) kerk te Culemborg gedoopt als zoon van mr Johannes Ludovicus de Vos en Cornelia Gildemeester. Zijn vader was schepen en grafelijk raad 22) Gedenkstukken, VI, no. 1419. 2a) Gedenkstukken, no. 511. 24) Ibidem, no. 1445. 25> Volgens het door Vermeulen in 1850 uitgebrachte verslag (blz. 22) zou een deel van het Statenarchief nog naar Amsterdam zijn vervoerd. Muller is blijkens een aantekening in het handexemplaar van de Catalogus van het Statenarchief ten Rijksarchieve te Utrecht later gaan twijfelen, of dit wel het voor Parijs be stemde gedeelte van het Statenarchief is geweest. 2(i) Catalogus Statenarchief, Inleiding blz. XXVIII. 27) Correspondentie van de rentmeester C. P. öe Vos bovengenoemd; brief van 7 Juni 1814.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 6