146
W. S. UNGER,
VERDERE LITERATUUR
manier van formulering bij bepaalde nummers. Nadrukkelijk wijst zij in haar
inleiding op het belang dezer dossiers voor het genealogisch onderzoek.
Jammer dat zij koninklijke besluiten citeert uit gedrukte werken, zonder
blijkbaar op de gedachte gekomen te zijn, dat de archieven der Algemene
Secretarie van Staat, bewaard in het A.R.A. te 's-Gravenhage, de authentieke
tekst bevatten niet alleen, doch tevens de retroacta, die het ontstaan van
's Konings beschikkingen verklaren. Een archivist grijpe in de eerste plaats
naar de archivalische bronnen en eerst bij gebreke van deze naar gedrukte
werken.
J. STEUR.
M. Vanhaegendoren, Inventaris van het archief van den drossaard van
Brabant en van den provoost-generaal van het Hof en van de Nederlanden
(Algemeen Rijksarchief, Brussel). Brussel 1949, 24 blz. 8o.
De eigenlijke inventaris is samengedrongen tot nog geen zeven pagina's.
Is deze daardoor overzichtelijk genoeg, minder duidelijk is hij in de details.
Zo bevat bv. nummer 43 van de inventaris: „signalementen 1718—1732 en
1782—1791" zonder meer. Evenmin is het duidelijk waarom de nummers
29 en 30 (beide „tabellen van wedden" bevattend) niet werden samengevoegd.
Ook de omvang van de archivalia in elk nummer ontbreekt.
Veel wordt verduidelijkt in de heldere inleiding waar Schr. gebruik heeft
gemaakt van uiteenlopend onuitgegeven Brussels archiefmateriaal. Men kan
er o.m. lezen, dat het ambt van erfelijk drossaard (sénéchal) in de 13e en dat
van provoost-generaal van het Hof en van de Nederlanden in de 15e eeuw
resp. als hoofd van de justitie in Brabant en als toezicht houdend officier over
de afgezwaaide of vaandelvluchtige soldeniers tot stand zijn gekomen. Ook
vindt men er een beknopte geschiedenis van het archief (lees: de archieven)
van die twee instellingen. Voor deze schets heeft Schr. blijkbaar geen gebruik
meer kunnen maken van het opstel van prof. Bonenfant over de Brabantse
seneschalk in de Miscellanea Gessleriana (1948).
Alles te samen genomen een handzaam werkje.
A. C. F. KOCH.
Boor en spade. Verspreide bijdragen tot de kennis van de bodem van Neder
land, II en III (Utrecht, 1948 en 1949), resp. XI en 222 en XI en 316 blz.
Zoals de trouwe lezers van het Archievenblad weten bestaan tussen ons
tijdschrift en de Stichting van bodemkartering, die boven vermelde Bijdragen
uitgeeft, zeer innige betrekkingen. De geografe bij die instelling, mej. dr A.
W. Vlam, heeft (1947/48 p. 49) samenwerking van archivisten en bodem-
kundigen bepleit; mr Hardenberg (1948/49 p. 17 vlg.) onderhield ons over de
historische betekenis van plaatsnamen. Daaraan vermoedelijk hebben wij het
te danken, dat de beide jongste delen van Boor en Spade ons ter bespreking
werden toegezonden. Toch ontvangt de archiefwereld hierbij meer dan zij,
tot nu toe, heeft geschonken resp. aan haar is ontleend. Zelfs onthult dr Vlam
(III p. 236 dat het arbeidsterrein der Stichting niet het verzamelen van ar-
147
chivalisch materiaal omvat; daarmee heeft zich de Commissie voor Naam
kunde der Kon. Akademie belast. Voor allen, die belangstellen in de morpho-
logie van ons vaderland, zijn deze bundels van belang; gewezen worde met
name op de bijdragen van ir Bennema over de bodemkartering op Walcheren
(II p. 43 vlg.), van ir Van der Meer over die van de bollenstreek (II p. 39
vlg.), en over de diepere ondergrond van West-Nederland van die beiden
(III p. 137 vlg.). Historici en oudheidkundigen zullen met vrucht kennis nemen
van de mededelingen van ir Schijen over de St. Elisabethsvloed en zijn
gevolgen voor de bodemgesteldheid in het land van Heusden en Altena (II
p. 49 vlg.), die van dr Vlam uit een oud belastingkohier (II p. 58 vlg.) en
over voorlopers der bodemkartering (II p. 126 vlg.), de bijdragen van prof.
Edelman, directeur der Stichting, over veldnamen (II p. 108 vlg.) en (in
samenwerking met dr Vlam) over perceelsnamen in het rivierkleigebied (III
p. 231 vlg.). In het bijzonder wijzen wij ook op de belangrijke artikelen van
den archaeolooq dr Modderman (II p. 68 vlq., 139 vlq., 209 vlq., III p. 201
201 vlg., 212 vlg., 214 vlg.).
Ter gelegenheid van het bezoek van H.M. de Koningin aan Drente schreef
onze ambtgenoot drs E. J. Werkman een boekje: Voorouders van Koningin
Juliana als Stadhouders van Drenthe, verschenen als uitgave van Het Drents
Genootschap bij Van Gorcum en Comp. te Assen. Dat stadhouderschap da
teert van Jan. 1593, toen Willem Lodewijk van Nassau op verzoek van enige
Drentse „volmagten" het stadhouderschap van het nog niet geheel bevrijde
gewest op zich nam. Schr. verhaalt aan de hand van de vervulling der functie
haar wisselende geschiedenis, aldus in een gelegenheidsgeschriftje een bijdrage
bescheiden als de positie der Landschap in ons oude staatsbestel tot de
geschiedenis onzer staatsinstellingen leverend.
W. S. UNGER.