145
144
de overheid gesloten, waarvan in de inleiding melding wordt gemaakt, komen
in Henegouwen niet voor. Verder treft ons. dat in België niet de begraaf-
registers, maar de overlijdensregisters, die bij ons slechts spaarzaam voor
komen, tot de officiële bronnen voor afschriften zijn gepromoveerd. De
schrijver wijst echter uitdrukkelijk op de onvolledigheid hiervan.
De eigendom van de parochieregisters hebben de burgerlijke gemeenten,
die gedeeltelijk van de 443 gemeenten slechts 132 hun oude Burgerlijke
Stands-archieven in het Rijksarchief hebben gedeponeerd; daardoor ontbreekt
hier b.v. ook de hoofdstad van de provincie, Bergen. Sommige gemeenten
hebben wel de registers ingeleverd, maar de klappers achtergehouden. Al in de
19de eeuw heeft nl. op uitgebreide schaal indicering plaats gevonden. Dubbe
len van de originelen, oudtijds op bevel van de overheid gehouden, berusten
tegenwoordig meestal in de griffies der rechtbanken. Een inventaris hiervan
bestaat niet.
De inventaris zelf is zeer overzichtelijk, wat des te meer is te waarderen,
daar het beschrijven grote moeilijkheden meebracht. Bij ons zijn van de zeeï
uiteenlopende inhoud van de R.K. kerkregisters alken de doopinschrijvingen
van direct belang en wordt de rest uitsluitend pro memorie vermeld, daar
deze geen officiële betekenis voor de Burgerlijke Stand had. In België heeft
de loop der geschiedenis meegebracht, dat de dikwijls door elkaar opgetekende
doop-, trouw- en sterf inschrijvingen alle rechtskracht hebben gekregen. Voor
de overzichtelijkheid van de inventaris was het nodig deze inschrijvingen
uiteen te warren, zodat aan sommige registers lange beschrijvingen moesten
worden gewijd.
In tegenstelling tot de Nederlandse inventarissen geeft de heer Arnould
alle bizondere aantekeningen in extenso weer tot gegevens over de boek
banden toe.
Deze inventaris zal worden gevolgd door een tweede deel, dat zich speciaal
bezig zal houden met de verzamelingen afschriften, bewaard in het Rijks
archief te Bergen. De aankondiging van een dergelijke inventaris is wiel ge
schikt onze nieuwsgierigheid op te wekken, daar zoda'nige collecties in onze
archieven onbekend zijn, maar ook afgezien van deze overwegingen doet deze
uitstekende inventaris ons verlangend uitzien naar een vervolg.
I. H. VAN EEGHEN.
Lucienne van Meerbeeck. Inventaire des archives de la liquidation de l'an-
cienne dette constituée et de l'arriéré des Pays-Bas. Bruxelles, 1948.
In deze publicatie van het Algemeen Rijksarchief te Brussel zet de bewerk
ster in een inleiding van negen bladzijden, merendeels aan de hand van de van
1906 daterende studie van Bigwood, Les origines de la dette beige, de rege
lingen uit een, die sinds het verdrag van Campo Foronio van 1797, toen de
Oostenrijkse Nederlanden door de Keizer aan Frankrijk werden afgestaan,
getroffen werden over de schulden, die op de zuidelijke Nederlanden drukten,
zonder dat dit in de titel van het werkje voldoende tot uiting komt.
In 1801 werd in Lunéville bepaald, dat de nieuwe souverein, Frankrijk, niet
aansprakelijk was voor de schulden die Oostenrijk zonder toestemming der
Staten der Nederlanden of ten eigen bate had aangegaan.
Bij de eerste vrede van Parijs van 30 Mei 1814 kwamen de schulden der
Oostenrijkse Nederlanden andermaal ten laste dezer gewesten zelf, welke
verplichting bij het Weens verdrag van 31 Mei 1815 door de Koning der
Nederlanden werd overgenomen. Het vraagstuk der liquidatie van de verplich
tingen van de vroegere bezitter, Frankrijk, werd geregeld door het verdrag
van Parijs van 20 November 1815 en uitgewerkt door 's Konings besluit van
17 Maart 1816, ter uitvoering waarvan een commissie van liquidatie werd
ingesteld. Onder drang van de minister van financiën Six van Oterleek kwam
in 1818 de wet op de geldmiddelen tot stand, waarbij ook de vereffening van
de oude schuld, aangegaan door de Zuidelijke Nederlanden, werd geregeld,
alsmede de achterstand der rentebetaling, ontstaan ten tijde van het Ver
enigd Koninkijk. Een onder voorzitterschap van minister Six van Oterleek
ingestelde algemene commissie voor de liquidatie kreeg tot penvoerder de in
de administratie doorknede secretaris van de Algemene Rekenkamer Dasse-
vael (schr. noemt hem ten onrechte Dassewael)
In 1828 kwam een Nederlands-Oostenrijkse conventie tot stand om alle
g ldelijke vraagstukken, die nog tussen de oude en de nieuwe souverein ge-
r geld moesten worden, op te lossen.
Nadat in 1842, na de scheiding van 1839, een Nederlands-Belgische over
eenkomst de staatsschuld van beide landen regelde, werden in 1843 en vol
gende jaren de archieven der commissies, die achtereenvolgens belast geweest
waren met de liquidatie der op de zuidelijke Nederlanden drukkende schul
den, door de secretaris der Algemene Rekenkamer, De Visch Eybergen, over
gedragen aan Donny, Belgisch lid der Utrechtsche commissie. Dientengevolge
kwamen bij het Belgisch Ministerie van Financiën te berusten de archieven
ven het commissariaat-generaal van liquidatie met Frankrijk (1816-1818),
van de Commissie van liquidatie, ingesteld door het K.B. van 17 Maart 1816
8161818), en van de Algemene commissie voor de liquidatie, die van
18181830 te 's-Gravenhage functioneerde.
In de inleiding tot de bewerking dezer archieven wordt er op gewezen,
dat deze commissie beschikte over de archieven van vroegere instanties. Van
11,50'1859 werden al deze documenten van het Ministerie van Financiën
o' ergebracht naar het Algemeen Rijksarchief in Brussel, waar Gachard de
rt .roacta zoveel mogelijk op hun plaats bracht.
Mej. Van Meerbeeck, die terecht het beginsel huldigt dat de archieven
der verschillende bureaux van liquidatie, die als retroacta voor de Haagse
commissie dienden, niet als aanhangsel van de organisatie van 1818 kunnen
gelden, laat haar inventaris van 708 nummers beginnen met de 97 nummers
betreffende de bij de vereffening door Frankrijk door de prefecten van 1798
1308 departementsgewijze gevormde bescheiden. Als annex tot deze Haagse
commissie van 18181830 nam zij twintig registers van inschrijving op het
grootboek der Oostenrijkse schuld op, die bij deze commissie gedeponeerd
zullen zijn geweest.
Waar het hier ging om de ontleding van een conglomeraat van archieven
moet men de bewerkster loven dat zij bij het herstellen der oorspronkelijke
administraties er tevens in geslaagd is de beschrijving zo overzichtelijk mogelijk
te maken, al zullen wij hier te lande soms de voorkeur geven aan een andere