141 BOEKBESPREKING 140 Op Michaelmas (29 Sept.) 1949 verscheen het tweede nummer van Archives. Het opent met een artikel over „Local Archives: the work of the Master of the Rolls Committee Onder deze „locale" archieven worden verstaan kerkelijke archieven, archieven van county councils en andere gewestelijke en plaatselijke autoriteiten, van weldadige instellingen, verenigingen en be drijven en vooral ook particuliere archieven. Met al deze archieven heeft de wetgeving in Engeland zich tot nu toe niet bemoeid, ondanks talrijke en lijvige rapporten van koninklijke commissies. Toen in 1932 de British Records Association werd opgericht was dan ook een van de voornaamste doeleinden belangstelling te wekken voor en betere verzorging na te streven van deze tot dusverre zeer verwaarloosde archieven. Sinds 1943 is het samenstellen van een „National Register of Archives" ter hand genomen, een plaatselijk ingedeelde legger van de in Engeland aanwezige archieven van historisch belang, vooruitlopende op latere uitvoeriger overzichten en inventarissen. Bovengenoemd comité streeft vaststelling na van een wet, die hiervoor ge outilleerde archiefdepöts schept. Als tweede in de reeks van beschrijvingen van plaatselijke en gewestelijke archieven wordt het „Essex Record Office" behandeld. Wij vernemen, hoe in dit uitgestrekte en volkrijke graafschap pas sinds 1938, maar sindsdien ook met groot succes, aan een doelmatige organisatie van het archiefwezen is ge werkt. In Chelmsford is nu een archiefbewaarplaats, waar al de bovenge noemde locale archieven worden samengebracht. Er verschenen reeds een gids in twee delen, een inventaris van de kaarten' en enige kleine publicaties. Er worden lezingen en tentoonstellingen gehouden en de archieven worden dienstbaar gemaakt aan het onderwijs, dat in de kosten bijdraagt. De plaatsruimte laat niet toe de verdere inhoud van het nummer te bespre ken. Wij beperken ons tot een korte opsomming. De betekenis van archieven voor de kunstgeschiedenis wordt in het licht gesteld. De lotgevallen van de archieven van Jamaica, die nu na een lange lijdensweg, dank zij een ruime schenking van de Carnegie Institution, voorzover zij bewaard zijn gebleven in orde gebracht worden, en de mededelingen over de organisatie van het archiefwezen van Nieuw-Zeeland en het bijeenzoeken van gegevens over de vroegere geschiedenis van Midden- en Zuid-Afrika zijn interessant voor ver gelijking met de geschiedenis van de archieven van onze koloniën en Ceylon. Het „Technical Bulletin bevat naast een literatuuropgave mede delingen over kasten en planken van alluminium, die in een archief in Wales goed voldoen. Verder een beschouwing over een in de Verenigde Staten leeds zeer gebruikelijke, maar in Engeland pas onlangs ingevoerde methode om beschadigde archivalia met dunne bladen, gedrenkt in cellulose-acetaat, te behandelen. De British Records Association heeft een „Records Preser vation Section waarin deskundigen zijn samengebracht, die adviezen geven over de materiële verzorging van archieven. Is dit niet een voorbeeld ter na volging in Nederland, waar alle archivisten belang hebben bij deze problemen, maar slechts weinigen op dit speciale gebied ervaring hebben? Onze speciale aandacht verdient tenslotte de aankondiging van een „Guide to the Public Records, Part I, Introductory", geschreven door de Deputy Keeper, sir Hilary Jenkinson. V 't H Dr S. IV. A. Orossaers. Het archief van den Nassauschen domeinraad. Eerste deel. Het archief van den Raad en Rekenkamer te Breda tot 1581. 's-Gravenhage, 1948. 5 dln. In deze lijvige inventaris worden de archieven beschreven, welke in 1581 berustten onder de Raad en Rekenkamer te Breda, voorzover zij later onder de bewaring van de Domeinraad te 's-Gravenhage zijn gekomen. De Burense archieven zijn daarvan uitgezonderd; zij zullen in een volgend deel worden behandeld. Dit jaar 1581 werd terecht als grens genomen, omdat toen de Rekenkamer met achterlaten van de archieven uiteen is gegaan tengevolge van de inneming van Breda door de Spanjaarden. Elders werd door de Prins een nieuw college opgericht en er volgde een tijd vol wisselvalligheden en verplaatsingen van de archieven. Sindsdien ook zijn vele stukken verdwenen, deels door vernietiging, vooral c. 1798, deels door overgang aan het Koninklijk Huisarchief in 1834 en andere jaren. In 1861 werden de bescheiden van het Departement van Financiën, waar zij sinds de opheffing van het Amortisatie syndicaat in 1840 berustten, overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief Bij de huidige ordening zijn een aantal stukken met het archief herenigd, die waren beland in het Rijksarchief in Noord-Brabant en de gemeentearchieven van Breda en Etten, terwijl nog in 1941 een collectie, door de familie Van Nispen aan het Algemeen Rijksarchief in bewaring gegeven, bij het archief kon worden gevoegd. Met zekerheid kan het bestaan van de Raad en Rekenkamer pas in het begin van de 16e eeuw worden aangetoond, maar in 1447 is er al een aan wijzing voor de aanwezigheid van een Raad. In 1563 wordt voor het eerst een instructie gegeven en wei door prins Willem van Oranje. Hieruit blijkt, evenals trouwens al uit de naam van het College, dat zijn taak tweeledig was, „justitie en rekening De rekenkamer had zich dus niet, zoals bij de grote landsheerlijkheden, als een afzonderlijk lichaam van de Raad afgesplitst. Ook in de stadsbesturen hadden de Raden een groot aandeel, zegt mej. Dros- saers op biz. X van de Inleiding. Het wil mij voorkomen, dat men dit „aan deel" beter „toezicht" kan noemen, een uitvloeisel dus van het dan nog ruime begrip „justitie" van de raad. De Raden zullen toch wel niet zitting gehad hebben in de stedelijke besturen. Dat de religievrede van 1566 voor stad en land van Breda, door Lodewijk van Nassau namens de Prins gepro clameerd, mede werd ondertekend door de Raad, deed deze toch niet als „stadsbestuurder", evenmin als het herstellen van de orde in IJselstein. Het aantal leden bedroeg in 1564 zeven met inbegrip van de rentmeester generaal en de griffier. Hoe overigens de verhouding is geweest tussen de rentmeester-generaal en de rekenkamer, die toch zijn rekeningen afhoorde, is mij niet duidelijk geworden. Zoals gezegd zijn er vele stukken verloren gegaan en daaronder van de belangrijkste, n.l. de rekeningen. In 1767 waren zij nog aanwezig van 1352 af; thans beginnen zij pas in 1634. Ook de notulen, ingekomen stukken en de mi nuten van de uitgaande stukken zijn nagenoeg verdwenen. Verder zijn er

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 23