130 131 bestendigd kan blijven, en dat dat zelfs aanbeveling verdient bij de huidige stand van zaken. Zodoende lijkt mij ook met de minste kosten een bevredi gende oplossing mogelijk. Tevoren werd reeds gezegd, dat hier zonder de volledige medewerking der bezitters niets te bereiken valt. Het is zelfs moeilijk een overzicht te krijgen van wat er in het land nog aan heerlijkheids-, huis- en familiearchieven over is. Dit overzicht zou gemakkelijker te verkrijgen zijn indien er geen argwaan bestond bij de bezitters van dergelijke archieven ten aanzien van Rijksinstan ties, die zich zeer interesseren voor hun bezit. En ik heb sterk de indruk, dat die argwaan voortkomt uit de vrees voor onteigeningspogingen. Of die vrees terecht of ten onrechte bestaat, valt zeer moeilijk te bepalen, doch zij is er. Volgens een bericht in een weekblad zouden minstens 500 heerlijkheids-, huis- en familiearchieven hier te lande aanwezig zijn. Een nader onderzoek bracht aan het licht dat 300 daarvan reeds tevoren aan rijks- of gemeente archieven in bruikleen waren afgestaan, zodat het hier gaat om 200 archieven, die in particuliere handen berusten. Inderdaad een respectabel getal indien men bedenkt, dat er nog wel meer te voorschijn zal komen bij nauwkeurig onderzoek. Indien ik wel ben ingelicht, waren bij deze 200 archieven echter weinig stukken, die op heerlijkheden betrekking hadden. Hoe het ook zij, het lijkt mij in ieder geval juist het eigendomsrecht van particulieren op onder hen nog berustende heerlijkheids-, huis- en familie archieven uitdrukkelijk te erkennen. Het verbod van vernietiging en ver vreemding zal daarmede moeten gepaard gaan, terwijl het controle-orgaan reeds gereed moet staan om zo spoedig mogelijk zijn taak aan te vangen. Het zij niet zo, dat dat contröle-orgaan van Rijkswege nog moet worden opgebouwd na de afkondiging van de bovengenoemde verboden. Een groot deel van het effect gaat dan verloren. Er dient n.l. direct contact met de huidige eigenaars van heerlijkheids-, familie- en huisarchieven te worden opgenomen, want elk geval zal provincie-gewijs en zelfs afzonderlijk een andere oplossing vereisen. Overleg met en enquête onder deze bezitters is dan ook een eerste vereiste. Er kan tegelijk een globaal overzicht worden verkregen, van wat nog hier en daar verborgen is gebleven, terwijl de eige naars bovendien mondeling op de hoogte gebracht kunnen worden van de verdere maatregelen, die het Rijk zich voorstelt te nemen en van de finan ciële consequenties van samenwerking tussen Rijk, gemeenten en particuliere bezitters. De oplossing, die reeds sedert lang voor heerlijkheids-, familie- en huis archieven gevonden is, is wel zeer eenvoudig. Vele eigenaren, die het belang inzagen van een goede verzorging van hun bezit, hebben dat bezit aan ar chivalia afgestaan in bruikleen aan rijks- of gemeentearchieven. Indien alle eigenaren dat deden, en indien de ruimte in rijks- en gemeentelijke archief- depots het mogelijk maakte, dan zou het afstaan in bruikleen een ideale oplossing zijn, indien die archieven dan ook direct voor inventarisatie werden vrijgegeven, welke dan volgens dezelfde methode moeten worden behandeld. Maar het feit alken al, dat de ene eigenaar een heerlijkheids-, huis- of familie-archief onder zich houdt en het óf verwaarloost, óf het in handen geeft van onbevoegden, terwijl de andere eigenaar het in bruikleen geeft, is niet goed te keuren. Het ontbreken van een wettelijke regeling is een mis stand, die opgeheven dient te worden. De eigenaar te dwingen zijn bezit in een rijks- of gemeentelijk archiefdepöt in bruikleen te deponeren, is tenslotte weinig minder dan onteigenen, want de zeggenschap over zijn eigendom bestaat dan eigenlijk nog maar theoretisch. Ik meen, dat dit nooit een algemene maatregel mag zijn, maar een sanctie, die gesteld wordt op het veronachtzamen van zijn bezit aan archivalia en de tegenwerking van controle-instanties, die toezien op het naleven van de te nemen wettelijke maatregelen, hierboven uiteengezet. Slechts in het uiterste geval grijpe men naar dit middel, om heerlijkheids-, huis- en familiearchieven veilig te stellen. De archieven, die echter in bruikleen zijn afgestaan, moeten natuurlijk zoveel mogelijk in rijks- of gemeentelijke archiefdepöts blijven berusten, hoewel dikwijls slechts voor een bepaald aantal jaren in bruikleen is afgestaan. Dit schept op zichzelf ook weer een onzekere factor. M.i. moet hier met de eigenaren in onderling overleg een blijvende oplossing worden gevonden. De eigenaren echter, die hun bezit aan archivalia in eigen huizingen, havezaten, kastelen etc. behouden, zullen er m.i. geen bezwaar tegen hebben, dat het Rijk dat bezit doet inventariseren, terwijl in onderling overleg een bestaande ruimte zodanig moet worden getransformeerd, dat een behoorlijke archiefbewaring verzekerd is. Dit alles zal voor het Rijk kosten met zich mede brengen, doch lang niet zoveel als de aanbouw van nieuwe archiefdepöts zou vergen. Zelfs stelt art. 22 der Archiefwet-1918 de mogelijkheid, dat ge meenten en waterschappen samenwerken waar het hun archiefzorg betreft. Waarom zouden eigenaren van archieven van voormalige heerlijkheden in de desbetreffende streek dan niet in die samenwerking betrokken kunnen wor den? Een deel van het gemeentehuis of het kasteel zou dan in onderling overleg voor archiefruimte kunnen worden ingericht, zodat de kosten dan zeker niet zo zwaar op ieder der participanten behoeven te drukken. Een ernstig onderzoeker van de aldus bewaarde en geïnventariseerde heer lijkheids-, huis- of familiearchieven behoort echter niet onvoorwaardelijk tot die archieven te worden toegelaten, daar meestal de dagelijkse zorg van een archivaris zal ontbreken. Hij behoort verwezen te worden naar de desbe treffende controle-instantie van Rijkswege, welke dan nader de uren van bestudering der stukken kan regelen en de stukken, eventueel in overleg met de eigenaar, zo lang naar een rijks- of gemeente-archief kan doen overbrengen. Het is misschien mogelijk, dat deze suggesties er toe kunnen bijdragen, dat er een regeling gevonden wordt voor de overbeids-bemoeiïng met de boven genoemde archieven. De bedoeling daarvan was het verlangen naar open baarheid te verwezenlijken en het eigendomsrecht der eigenaren te handhaven. G. 'T HART.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 18