126 127 geld kunnen worden gewaardeerd vloeit voort het belang, dat erfgenaam of rechtverkrijgende ener voormalige heerlijkheid kan hebben bij het bezit van het desbetreffende archief. In het bijzondere geval van Heenvliet stuiten wij bovendien nog op een versterkte aanspraak op het archief der heerlijk heid door een particulier. Immers werd het archief der heerlijkheid uitdruk kelijk bij testament vermaakt, mede onder beding van inbreng van een be paalde som in de nalatenschap. Ook bij andere heerlijkheidsarchieven zal dit laatste voorkomen. Niet iedere testateur echter, de beschikking hebbende over de titel en zakelijke rechten ener voormalige „heerlijkheid in volle omvang" zal een dergelijk belang gehecht hebben aan de papieren nalatenschap der vroegere Heren, doch over het algemeen zal de erfgenaam of rechtverkrijger waarde toekennen aan een dergelijk bezit en het zeker als een hem of haar rechtmatig toekomend eigendom beschouwen, vooral wanneer daarmede nog bestaande zakelijke rechten kunnen worden aangetoond. Bij voorbeeld geven de stukken van het heerlijkheidsarchief van Heenvliet dikwijls antwoord op de vraag naar de vroegere toestand van grondbezit der heerlijkheid, dat zich thans in handen van de tegenwoordige eigenaar bevindt. Het geeft uitsluitsel over de aanslibbingen in de loop der jaren van een bin nenwater, in het bezit van de tegenwoordige eigenaar dr G. A. Lamaison van den Berg. Evenzo verschaffen de archiefstukken bewijsmateriaal ten aan zien van het veerrecht. Daarom lijkt het mij in verband met al het boven staande en in het onderhavige geval onjuist de bezitsrechten op een dergelijk archief in zijn geheel te negeren of dubieus te stellen. Ik herhaal „een der gelijk archief in zijn geheel", want het lijkt wel gemakkelijk een splitsing aan te brengen tussen „Overheidsarchief" en „Privaatarchief", maar dat is het in genen dele, want tot in de registers van het deel „Overheidsarchief" zijn de lotgevallen na te speuren van zakelijke rechten en bezittingen, die niet tot dat „Overheidsarchief" behoren, maar eigendom zijn van de huidige eigenaar Hoe wil men dan bij heerlijkheidsarchieven een verantwoorde splitsing door voeren, zonder zowel een onvolledig overheidsarchief als een onvolledig pri vaatarchief te verkrijgen? Laat men tenslotte tot de erkenning komen, dat ook het heerlijkheidsarchief in het algemeen een organisch gegroeid geheel is, waarvan splitsing niet is verantwoord1). Want niet alleen in het onderhavige geval, ook elders in andere kwesties hebben b.v. stukken van dergelijke archieven een rol gespeeld in recente pro cessen, waarbij deskundigen van heide partijen met de stukken van een heer lijkheidsarchief, de een optredende voor het Rijk, de ander optredende voor de particuliere eigenaar van zakelijke rechten, hebben getracht bewijzen te leveren van de rechtmatige (of onrechtmatige) eis van requirant. Ik herinner slechts aan de volgende processen: In het Ned. Archievenblad jrg. 1937/1938 kwam reeds mr S. J. Fockema Andreae in zijn artikel „Rijnlandsche Dorpsheren en hunne archieven" tot de conclusie, dat men het archief ener heerlijkheid als een organisch geheel moet beschouwen (aldaar p. 55/p. 56). Over zijn opmerking, dat deze archieven van zeer weinig belang zijn voor de huidige rechtsopvolgers zullen velen dezer echter anders denken. H. R. 25-3-1948. N. J. 1949. No. 120. Veer van Ridderkerk. Inbreuk door de Staat op veerrecht door een brug te leggen en open te stellen? H. R. 9-6-1879. W. 4400. Veer Numansdorp.Willemstad. H. R. 10-2-1933. W. 12668. N. J. 1933. 1025. Veer Hendrik-Ido-Ambacht. H. R. 16-2-1940. N. J. 1940. No. 1071. Veer te Grave. H. R. 14-6-1935. W. 12997. N. J. 1935. 1475. Het Rijk is niet bevoegd ter bescherming van het openbare rivierbelang iemands recht (in casu veerrecht) zonder meer behoudens schadevergoeding aan te tasten (Drielsche Veer). Het is in verband met het bovenstaande wel duidelijk, dat eigenaren van heerlijkheidsarchieven niet alleen uit star conservatisme aan het bezit van dergelijke archieven waarde toekennen. Daarom ben ik van mening, dat, zolang er in Nederland nog enige zakelijke rechten in handen zijn van particulieren, welke rechten een rudiment zijn van de heerlijkheid in welstand of dat nu oneigenlijke heerlijke rechten zijn doet niets ter zake het bezitsrecht van particulieren op het daartoe dienende archief, voorzover dat nog in hun handen is, dient te worden erkend. Een onteigening van dergelijke archieven door het Rijk met of zonder schadeloosstelling indien daar al over gedacht wordt dient zeker niet met splitsing gepaard te gaan. Dat acht ik uit den boze. Wanneer onteigening overwogen wordt, dient het gehele archief daaronder te vallen, niet alleen dat gedeelte van een heerlijkheidsarchief, dat op rechtspleging etc. betrek king beeft, maar ook alle persoonlijke stukken der familiën. Niet alleen in verband met dit laatste, maar ook in verband met al het bovenstaande zal „onteigening" bij vele eigenaren zeer weinig sympathie ontmoeten. Het Rijk dient dan ook bij een dergelijke maatregel te rekenen op ernstig verzet, en dient met de mogelijkheid rekening te houden, dat vele archieven van voor malige heerlijkheden in particuliere handen spoorloos zullen verdwijnen. Het resultaat zou zijn, dat talrijke gegevens voor de cultuurgeschiedenis van be lang, nooit meer konden worden opgespoord. Onteigening en Inbeslagname van dergelijke archieven zou in volle omvang onuitvoerbaar zijn, omdat men niet eens nauwkeurig weet, hoedanige archieven en hoeveel archieven er van deze categorie zijn overgebleven. Een averechtse uitwerking zou het gevolg zijn. In verband met al het voorgaande lijkt het mij dan ook beter uit te spreken, niet, dat dergelijke stukken in openbare archieven thuis behoren (men had beter „archiefdepöt" kunnen gebruiken) maar: „De archieven van voormalige heerlijkheden behoren openbaar te zijn ook wanneer zij zich in particulier bezit bevinden". Het is inderdaad de kwestie van het eigendomsrecht, die een dergelijke uitspraak een contradictio in terminis doet schijnen, en dit maakte de re gering in 1908 en daarna huiverig een algemene maatregel voor te schrijven. Waarschijnlijk heeft ook een diepgeworteld besef van de rechtmatigheid van „eigendom" daarin medegespeeld. Dat besef is gedevalueerd, al zijn wij n,og niet aangeland bij de schone leus, dat „eigendom diefstal is". Men zou zich thans niet laten weerhouden archieven te gaan onteigenen door een zeker ontzag voor eigendomsrechten van oudsher, indien niet zeer practische over wegingen dit ongewenst zouden maken. Men heeft wel andere pogingen

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 16