30
STELLINGEN BETREFFENDE DE HERZIENING
VAN DE ARCHIEFWET 1918*)
de handelsondernemingen, van particuliere stichtingen op allerlei gebied, van
sociale, politieke en andere organisaties en verenigingen op alle terreinen
van het maatschappelijk leven. In al hun rijke gevarieerdheid zullen de kernen
dezer archieven in de naaste toekomst even belangrijke bronnen voor de ge
schiedenis van ons Nederlandse volk kunnen vormen als de overheids
archieven zelve.
Al hoort de zorg voor deze archieven niet tot onze ambtstaak, toch lijkt
het mij een eretaak voor ons, archivarissen-ex-professo, om ook op dit ter
rein, wanneer ons de kans geboden wordt, initiatieven naar ons vermogen te
steunen en in de goede richting te sturen. Want ook op dit terrein gaat zeer
veel verloren, dat uiterst belangrijk is; en de vorming van particuliere stich
tingen, welke zich het behoud, de ordening en de inventarisatie van deze
archieven in gemeenschappelijke archiefbewaarplaatsen onder deskundig be
heer ten doel stellen, zijn ten zeerste gewenst. Maar van de alanvang af moet
er hierbij over gewaakt worden, dat de bestuurders van deze stichtingen zich
van hun bepaalde opgaven, van hun uitgebreide mogelijkheden, maar öok van
hun beperkingen ten opzichte van de overheidsarchieven volkomen bewust zijn.
Ik noemde deze laatste groep van particuliere archieven zeer opzettelijk.
e belangrijkheid, ook van deze archieven, illustreert naar mijn mening nog
maals zeer nadrukkelijk, hoe groot en hoe groots, hoe vérstrekkend de taak
is van ons, archivarissen, wanneer wij ons in de waardering van de archieven,
en m onze dagelijkse arbeid als archivaris, niet laten beperken door wat ik
zou willen noemen een vooroordeel, een eenzijdige waardering van speciaal
de zogenaamde „oude archieven". Zelf ben ik mediaevist en mijn hele hart
haakt naar de studie van de geschiedenis der Middeleeuwen, maar juist daar
om meen ik met des te meer recht te mogen herhalen, dat onze persoonlijke
voorkeur voor een bepaalde periode uit onze geschiedenis en voor een be
paalde historische tak van wetenschap, ons inzicht in de brede taak en in de
verstrekkende plicht van de archivaris niet beperken, niet schaden en niet
schenden mag.
Moge ons bij onze aibeid steeds meer deze overtuiging leiden: „dat er
slechts archieven zijn, archieven zonder meer; archieven, welke onophoudelijk
van karakter veranderen; de historische archieven van heden waren gisteren
administratief; de administratieve archieven van heden zullen morgen historisch
zijn (Cuveher). En wij, archivarissen, dragen en wensen ten volle te dragen,
m opdracht en met steun van onze Overheid, de zware last en de grote ver
antwoordelijkheid om nu in onze tijd deze overheid voortdurend met welge
ordende en goed geïnventariseerde archieven harer bestuursinstellingen van
dienst te zijn, om het historisch onderzoek te dienen op brede terreinen en
tevens door onze arbeid nu te beslissen, over welke geschiedbronnen de his
torici in de toekomst beschikken zullen.
Een vroegere generatie van archivarissen heeft Nederland roem gebracht
door de methoden, welke zij vond voor de verzorging der oude archieven;
ik hoop van harte dat onze generatie van archivarissen ons land minstens
deze eer verzekert, dat het in waardering en zorg voor de nieuwe, moderne
archieven niet te veel bij andere landen ten achter blijft!
G. PANHUYSEN.
31
1. De archieven van de wetgevende, uitvoerende, rechterlijke en andere
bestuursinstellingen van het Rijk, van de Provincies, van de Gemeenten, van
de Waterschappen en van alle andere publiekrechtelijke instellingen bevatten
ook voor zover zij dateren uit de 19e en 20e eeuw vaak zeer belangrijke
bronnen, welke zowel uit administratief als uit wetenschappelijk standpunt
bezien van grote waarde zijn.
Daarom dient aan een goede bewaring, ordening en inventarisatie dezer
19e en 20e eeuwse archieven zowel door de Overheid als door de archiva
rissen meer aandacht en zorg besteed te worden dan tot nu toe in het alge
meen het geval was; deze archieven verdienen dezelfde aandacht en zorg als
aan archieven, daterende van vóór de 19e eeuw, geschonken worden.
2. Om een goede verzorging der onder 1 genoemde rijks- en gemeente
archieven mogelijk te maken zal het noodzakelijk zijn, dat zij op groter schaal
dan tot nu toe geschiedde onder het beheer van rijks- en gemeente-archiva
rissen gesteld worden. De rijks- en gemeentelijke archiefdiensten zullen er zich
dientengevolge meer dan vroeger op moeten instellen om naast het belang
van het zuiver wetenschappelijk onderzoek evenzeer de belangen te dienen
van die administratieve instanties, waarvan zij de archieven in bewaring en
beheer hebben overgenomen of in de toekomst overnemen zullen.
3. De erkenning van de stellingen 1 en 2 moet als grondslag dienen voor
een herziening van de Archiefwet-1918.
4. In het eerste artikel van de wet worde een omschrijving gegeven van
de archieven, waarop deze wet betrekking heeft en nadrukkelijk worde hier
in bepaald, dat zowel de lopende als de oudere archieven van alle wet
gevende, uitvoerende, rechterlijke en andere bestuursinstellingen van het Rijk,
van de Provincies, van de Gemeenten en Waterschappen alsmede van alle
overheidsdiensten, -bedrijven en -instellingen onder de bepalingen vallen van
deze wet.
5. De zorg voor de onder 4 genoemde lopende archieven worde uit
drukkelijk opgedragen aan de respectievelijke hoofden van al de daar ge
noemde bestuursinstellingen. In de Archiefwet worde door strafbepalingen
een sanctie gesteld op de voorschriften tegen het verwaarlozen en het zonder
machtiging vervreemden of vernietigen van archieven.
6. Het rijksarchiefwezen worde gereorganiseerd tot een zelfstandige rijks
dienst. Aan het hoofd van deze rijksarchiefdienst sta de Algemene Rijksarchi
varis als „directeur-generaal".
7. De Algemene Rijksarchivaris worde belast met het to.ezicht over alle
archieven van alle wetgevende, uitvoerende, rechterlijke en andere bestuurs
instellingen van het Rijk en van de Provincies; hij worde uitdrukkelijk belast
Vastgesteld na bespreking in de vergadering van 29 Oct. 1949, behoudens
nader beraad over punt 14.