38
KRONIEK
BUITENLANDSE ARCH1VISTISCHE LITERATUUR
Van The American Archivist ontvingen wij alle afleveringen sinds 1942.
Aan de nieuwsberichten hebben wij reeds een en ander ontleend; hier worde
nu van de inhoud althans van enkele der belangrijkste artikelen verslag ge
daan. In de jg. 1942 verdienen vermelding een artikel van C. L. Lokke: French
foreign office records, en van E. Posner: Effects of changes of sovereignity
on archives. Het eerste is gebouwd op verslagen der Commission des archives
diplomatiques, sinds 1880 uitgebracht aan het ministerie van buitenlandse za
ken. De verzameling bestond bij het ontstaan der commissie uit drieërlei
groepen; 1. correspondance politique; 2, mémoires et documents; 3. corres
pondence consulaire. De „analytische inventaris" der eerste (gezantschapsbe
richten) doet de ouderdom dezer stukken kennen; het gaat terug tot de cor
respondentie der Franse ambassadeurs in Engeland 1537—1542. Vooral in de
eerste jaren der Derde Republiek heeft de commissie belangrijk werk verricht;
zo vermaarde namen als Lavisse, Rambaud, Aulard en Hanotaux zijn hieraan
verbonden. Als archivaris is aan dit archief, dat buiten de centralisatie is
gebleven, jarenlang werkzaam geweest de bekende G. Espinas.
Posner herinnert er aan dat in 1915 een Fransman, L. Jacob, over de
bestemming der archivalia bij wijziging van territoir regels heeft
gegeven, echter meer juridisch dan archivistisch. De archieven delen het lot
der territoria; met een geestige variant van een bekende volkenrechtsregel
the records follow the flag. Moeten echter alle stukken dat lot delen, ook die
louter van historisch karakter zijn en die, welke tot de centrale administratie
van de cederende staat behoren? Problemen, zo moeilijk en ingewikkeld, dat
zij definitieve oplossing in internationale verdragen vergen. P. gaat uitvoerig
de geschiedenis der regelingen na. Onder Lodewijk XIV kreeg het archivalisch
document als bewijsstuk van territoriale rechten bijzondere betekenis; in die
tijd vernemen wij dan ook voor het eerst over verwijdering van archivalia uit
door oorlogsgevaar bedreigde provincies om het gevaar van gebruik ervan
door de vijand te voorkomen. De vredesverdragen begonnen zich nadien met
de overdracht bezig te houden. Meer en meer werd het zgn. principle of
pertinence door de overwinnaars doorgedreven dat volledige overdracht mee
bracht der archiefstukken, bewaard in locale, regionale en centrale bewaar
plaatsen. Onder Napoleon echter werden archieven zowel als kunstvoorwer
pen een prooi van den overwinnaar: zonder enige regeling in vredesverdragen
werden uit alle landen archivalia naar het archiefgebouw bij de Pont de
Jéna gesleept. In het midden der 19e eeuw echter kwamen andere gezichts
punten naar voren. Het verdrag van Wenen van 1866 is een keerpunt; het
is de eerste echo van het herkomstbeginsel in de sfeer van het internationale
recht, die ook bij de beëindiging van de Frans—Duitse oorlog gelding vond.
De archiefdepots van Elzas—Lotharingen en de papieren, nodig voor admi
nistratieve doeleinden, werden afgestaan, doch de centrale archivalia en de
historische stukken buiten het afgestane territoir werden ontzien. Na het
einde van wereldoorlog I kon Frankrijk uiteraard niet meer vindiceren
dan het zelf had afgestaan, doch Polen eiste alles op, waartegen de Duitse
experts het herkomstbeginsel als wapen trachtten te gebruiken. De grootste
39
archivistische problemen veroorzaakte de ineenstorting der Donaumonarchie.
De directeur der staatsarchieven te Wenen kwam met een nieuwe interpre
tatie van ons grondbeginsel, waaruit zou voortvloeien dat een archief moest
blijven in zijn oorspronkelijke vorm en op de plaats van zijn ontstaan. En
hoezeer onjuist Fruin heeft hierop reeds in 1924 gewezen (Ned. Archieven
blad 1924/5 p. 12) tegenover Italië, dat een slecht geweten had (1866!),
had Oostenrijk succes. Niet echter tegenover Tsjechoslowakije en andere
successie-staten; althans voor de periode 1888—1918 moesten ook de centrale
documenten worden afgestaan.
Ten slotte geeft de schr. een blik op de toekomstige vrede. Hij hoopt dat
nationale depots niet zullen worden afgebroken en de centrale dossiers on
beroerd gelaten. En ten bewiize van het feit, dat archivistische amputaties
kunnen worden vermeden, voert P. de verdeling aan van Opper-Gelre in 1715
tussen Oostenrijk en de Republiek toen de archieven in tact bleven in
Roermond in het Oostenrijkse deel. Elk der successiestaten ontving een
exemplaar van de inventarissen en kon afschrift vragen van alle stukken, die
hij nodig had. In onze tijd kan de mikrofotografie hierbij te hulp komen. En
hij eindigt zijn belangwekkend overzicht als volgt: de snelle ontwikkeling
der techniek is verantwoordelijk voor de bedreiging onzer archieven in oor
logstijd. Moge de techniek, althans ten dele, te hulp komen om hen te be
schermen tegen de gevaren van de vrede.1)
Uit de jaargang 1947 vermelden wij een artikel van G. C. Kitching
Records of the island of St. Helena. De archivalia van dit eiland kunnen
over zeven perioden worden verdeeld naar de volgorde van eigendom: Por
tugezen, Nederlanders, Britse O.I.C., Britse Kroon en interimaire. Van de
oudste zijn weinig archivalia ter plaatse bewaard, doch in Portugese en
Vaticaanse archieven berusten stellig gegevens. Onze Linschoten bezocht en
beschreef het eiland, doch eerst in 1633 werd het door J. Specx voor de
Staten-Generaal in bezit genomen, een bezit dat niet meer dan nominaal was.
Ook Engeland was in deze periode (1633—1659) sterk bij St. Helena ge
ïnteresseerd, en uit het India office zijn hierover belangrijke stukken ge
publiceerd. In 1659 volgde de Britse occupatie door de bouw van een fort.
Januari 1673 hernam een Nederlandse expeditie vanuit de Kaap het eiland,
doch in Mei d.a.v. kwam het weer in bezit der Engelse O.I.C. en vervolgens
in 1836 van de Britse kroon. De tijdelijke herovering is uit Kaaps-Nederlandse
archieven uitvoerig gedocumenteerd. Met de daarop volgende Engelse periode
begint het archief, bewaard in Castle Jamestown. De „consultations of the
Governor and Council" vormen een uiterst belangrijke bron voor de ge
schiedenis van het eiland. Volgens instructie der Compagnie moesten zij
worden gecopiëerd en de originelen naar Engeland gezonden, waar zij met
uitvoerige geleidebrieven in het bureau der Compagnie werden gedeponeerd.
In St. Helena ging bij de overgang aan de Britse kroon in 1836 veel verloren,
o.a. de bijlagen der "letters from London".
Bijzonder was de positie ten tijde dat Napoleon er geïnterneerd was. De
Cie. aanvaardde den door de Kroon benoemden Gouverneur, t.a.v. militaire
1) Hieraan sluit een artikel in de afl. van Oct. 1946 over de overbrenging van
de archieven der Geconfedereerde Staten naar Washington in de Burgeroorlog.