42
De series doopboeken van de verschillende Gereformeerde kerken zijn
behoudens een enkele onderbreking goed bewaard. Van bijna aJle kerken
is bekend, dat het oudste doopboek ook werkelijk het eerste is geweest.26)
De serie doopboeken van de Waalse Gemeente27daarentegen begon
oorspronkelijk in het jaar 1585, maar in 1811 waren de twee oudste
boeken reeds zoek geraakt. De Kerkeraad leverde aanvankelijk slechts
de registers lopend van 1695 af in; in 1820 moest hij echter ook de drie
vroegere registers afstaan. De Engelse Episcopale Kerk was in de Franse
tijd te niet gegaan en toen de Maire in verband met de conscriptie een
opgave uit het doopboek van deze kerk verzocht, leverde op 22 Februari
1811 de laatste kerkmeester het onder hem berustende doopboek in.28)
Een vroeger doopboek, dat door de later weer herrezen Gemeente nog
tot 1821 is gebruikt, moet in of na dit jaar bij de Burgerlijke Stand
zijn afgegeven. De Bvangelisoh-Lutherse Gemeente heeft het register
van 1725 niet ingeleverd, zodat dit nu nog bij haar berust. Door de
Doopsgezinde Gemeente is een geboorteboek van de opgeheven kerk
„de Airke Noach" van de Oud-Friese Gemeente, lopend van 1714 tot
1750, achtergehouden. Het doopregister van de Grieks-Katholieke Kerk
loopt tot 1817 door en is dus ook niet direct bij de invoering van de
Burgerlijke Stand overgedragen. De Rooms-Katholieke doopregisters,
die zoals reeds is opgemerkt in de oudste tijden grote hiaten vertonen,
zijn zonder protest door de verschillende pastoors afgegeven. Hier en
daar is echter wel eens een deel in de pastorie achtergebleven. Zo bezit
o.a. de kerk de Krijtberg nog een doopregister van 16381664 en kunnen
de ontbrekende doopregisters van het Begijnhof gedeeltelijk door de
aldaar berustende directoria vervangen worden.
I. H. VAN EEGHEN.
43
REGELS VOOR VERNIETIGING VAN NIEUWE
ARCHIEFBESTANDDELEN
De bijdrage van den heer Bloemen op de jongste algemene vergadering
onzer Vereniging heeft het vernietigingsvraagstuk weer eens onder de
aandacht gebracht.1) Misschien mag degene, die uit hoofde van zijn
ambt het meest met dit vraagstuk in aanraking komt, het zijne tot de
discussie bijdragen.
En dit is dan allereerst de opmerking dat de praktijk in dezen tot
dusver niet deductief, maar inductief is geweest; niet van abstracte
historische beginselen afdalend naar een uniforme toepassing, maar een
kennisneming der bij/zonderheden van elk geval en het vaststellen ener
voor dat geval geëigende werkwijze. Vooral voor centrale rijksinstellin
gen en rijksdiensten geldt dit. De gedecentraliseerde rijksinstellingen
in de provinciën en de (lagere) autonome lichamen, met hunne in
grote lijnen uniforme archieven, lenen zich veel meer tot ihet opstellen
van algemene vernietigingsregelingen. Men weet dat in deze richting al
heel wat is gedaan.
Wat dan voorts betreft die centrale archieven, het gemakkelijkst laten
zich behandelen die (afgesloten) archieven, zoals die der crisisinstellin
gen uit de tijd van de vorige Wereldoorlog, waarbij een duidelijk
„geraamte" van vitale delen viel te onderkennen. Deze te behouden en
het overvloedige, weelderige Vlees „uit te benen" was een bezigheid,
profijtelijk èn voor het wetenschappelijke gebruik van deze grote collec
ties, èn voor de hongerige papierindustrie.
Veel moeilijker is het geval van die archieven, die *in hun opbouw van
één enkele grote serie zo ongeveer het geraamte van een lintworm ver
tonen. Men moet dan nader op de inhoud ingaan. Maar toch steeds met
inachtneming van formele criteria, die uit de onderwerpsaanduiding aan
het hoofd of op de buitenkant van het dossier gekend en gehanteerd
kunnen worden. Een vernietigingsregeling die dwingt tot het doorblade
ren en lezen van alle stukken is onbruikbaar. Geen enkel hoofd ener
nieuwe archief-administratie kan het daartoe vereiste personeel beschik
baar stellen, nog afgezien van het feit, dat zulk een inwendige toetsing
bekwaam personeel vereist, en zelfs aan dat bekwame personeel hoge
eisen stelt, zidh uitend in spoedige afmatting.
Komt het er dus op aan de te bewaren en de te vernietigen stukken
naar de onderwerpen te onderscheiden, dan valt een eerste scheiding
aldus: al wat van algemene aard is, betrekking heeft op algemene maat
regelen, blijft bewaard; het incidentele, de toepassing op bijzondere geval
len, kan voor vernietiging vatbaar zijn. Voor een nadere onderscheiding
der laatste rubriek bedient men zich dan wel van het vermoeden, dat de
gevallen van ernstige aard (volgens enig formeel criterium bepaald)
groter kans bieden op historisch bëlang dan de dagelijkse kleinigheden.
2fi) In de Westerkerk werd van 15 Januari 1645 tot het begin van 1651 gedoopt, toen
de Nieuwe Kerk na de grote brand buiten gebruik gesteld moest worden. Deze
dopen zijn echter geregistreerd in het doopboek der Nieuwe Kerk.
27De Walen, die met één kerk begonnen zijn, de Oude Waalse Kerk, kregen later
voor één avond per week het gebruik van de Westerkerk, en tenslotte opk nog de
zogenaamde Nieuwe Waalse Kerk. De twee aparte series kladdoopboeken werden
in één net gecombineerd, waarin sinds 1886 opgetekend staat, in welke der drie
kerken de doop had plaats gevonden.
2S) N.S.B. 216, 88.
Zie Ned. Archievenblad 1946/47 pag. 112 vlg.