36 Belangrijk was dit besluit zeker. Voor het eerst worden alle gezind heden (behalve zij, die buiten de stad lieten dopen) van belang geacht en ontsnapt er geen enkele aan de bepaling. Wat de Gereformeerde en Lutherse Kerken betreft, wordt uitdrukkelijk gesproken over een copie doopboek. De andere kerkgenootschappen worden vrijer gelaten, desge wenst mochten zij ook hun originele registers afgeven. Dit besluit van 1785 is tot de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 gehandhaafd. Van de meeste kerkgenootschappen bestaan nog deze copieregisters, die om het half jaar voor het stadhuis werden bijgeschre ven. Het voorschrift is echter niet altijd even nauwkeurig opgevolgd, waarvan de schuld deels bij de stad, deels bij de kerkgenootschappen lag. Zo komt op 31 December 1795 de koster van de Nieuwe Kerk bij de Kerkeraad vertellen, dat zijn voorganger over één jaar het dubbele doopboek van het stadhuis niet heeft ingeschreven. In 1792 blijkt het contradoopboek van de Amstelkerk voor het stadhuis nooit gehouden te zijn.10) Daarbij komt verder, dat de originele registers en de contra registers soms niet geheel gelijkluidend zijn, wat meestal wil zeggen, dat doopinscihrijvingen in de contraregisters ontbreken. Een enkele maal is het ook juist omgekeerd, zo werd in de acta van de Kerkeraad gecon stateerd, dat in het doopboek van de Oudezijdskapel inschrijvingen ont braken/die wel 'in het stadhuisregister voorkwamen.11) De Kerkeraad van de Gereformeerde Gemeente maakte zich deze contraboeken ten nutte door op 3 Maart 1785 het besluit te nemen voortaan de gebruikelijke visitatie tegelijk te doen plaats vinden met het 37 bijschrijven van de stadhuisboeken in Januari en Juli,12) zodat deze dan zouden kunnen dienen bij de controle. Verder zwijgen de acta geheel over deze publicatie. Klaarblijkelijk heeft de Kerkeraad gemeend, en ook terecht, dat de kosters van de Gereformeerde kerken deze opdracht kregen in hun qualiteit van stedelijke ambtenaren. Al sedert 1774 waren in Zuid-Holland van Gereformeerde zijde stem men opgegaan tot een herziening van de doopboeken, welke pas vele jaren later gehoor hebben gevonden, toen mede maar aanleiding hiervan de resolutie der Staten van Holland van 15 Juni 1792 genomen is na een remonstrantie van de Zuid- en Noordhollandse synode en een request van de Waalse predikanten van enige steden, waarop 21 Januari 1791 gunstig rapport-was uitgebracht.13) Het voorstel tot deze resolutie ging dus van de Gereformeerde Kerk uit; de Staten hebben het echter toepasselijk gemaakt op alle gezindten. Naast het voorschrift tot het houden van dubbele doop- en trouwboeken, op verschillende plaatsen te bewaren, wordt bevolen het aantekenen van dag en plaats der geboorte. De Amsterdamse Burgemeesteren. zonden op 3 Augustus 1792 dit placaat rond aan de verschillende kerkgenootschappen. Nadat afgevaardigden van de Gereformeerde Kerkeraad met de Commissarissen-politiek hierover hadden gesproken, besloot de Kerkeraad op 30 Augustus 1792 het voor schrift aan de kosters door te zenden. Werkelijk vinden wij nu, bij de een iets eerder dan bij de andere, maar op den duur toch bijna overal, de geboortedag en -plaats vermeld. Ook de andere kerkgenootschappen hebben volgens de voorschriften gehandeld wat het aantekenen van deze bijzonderheden betreft.11) Met het houden van dubbele doopboeken stond het echter anders. De meeste kerkgenootschappen hebben gemeend hieraan al te voldoen door het bijhouden van de contraregisters voor het stadhuis. In de Gereformeerde Gemeente heeft dit in het jaar 1805 tot grote moeilijkheden aanleiding gegeven. Ondanks alle voorzorgsmaat regelen waren dikwijls, en ook toen weer, de doopboeken niet in orde. Met het oog daarop werd 25 Juli 1805 een voorstel in de Kerkeraad gedaan om kladdoopboeken aan te leggen, daar door het zoekraken van doopbriefjes soms inschrijvingen in de doopboeken ontbraken.15) Op 10 October 1805 werd hier een rapport over uitgebracht, waarbij o.a. de noodzaak werd uiteengezet om bij de visitatie te beschikken over twee doopboeken. De rapporteurs hadden vergeefs getracht bij één van de van derzelver ouders zullen moeten gehouden worden en alle half jaaren ter Secretarije zullen moeten bezorgd worden, gelijk in Art. 1 omtrend de kosters is bepaald. Art. 3. Dat de priesters van alle de Roomsche Kerken, gelijk mede de Opzienders van alle andere Gezindheden, alwaar de kinder-doop geoefend wordt, gehouden zullen zijn behoorlijke registers van de gedoopte kinderen te houden, en alle half jaaren te bezorgen zoo als bij Art. 1. is vast gesteld. Art. 4. Dat de Parnassims van de Portugeesche Joodsche Natie, gelijk mede die van de Hoogduitsche Joodsche Natie, verplicht zullen zijn behoorlijke registers te laaten houden van alle de kinderen, in derzelver gemeentens, binnen deeze stad, gebopren wordende, en daar van alle half jaaren behoorlijke registers bezorgen ter Secretarie zoo als bij Art. 1. is gestatueerd. Art. 5. Dat indien de copie registers der kosters, of andere aanteekenaars niet binnen de vier weeken na den laatsten Junij of laatsten December van het afgeloopene half jaar ter Secretarije bezorgd zijn, telkens, vpor ieder agt dagen verzuim, drie guldens zullen verbeurd worden ten behoeve van de Gereformeerde Diaconie Armen deezer stad; en zullen in die Gezindheden, alwaar geen bekende kosters gevonden worden, de Opzienders dier Gemeentens voor de gemelde boete aanspraakelijk zijn. Art. 6. Dat de kosters en andere aanteekenaars, voor de meerdere moeite deswegens, vermogen vqor ieder extract, door hen uit te leeveren, een derde boven de gewoone leges te vorderen. Art. 7. Dat aan alle extracten uit de copie registers, ter Charterkamer berustende, vol komen gelo.of, zo in rechten als daar buiten, gegeeven zal worden, als of dezelve uit de origineele registers waren geextraheerd: edoch zullen Secretarissen of niemand van hunnentwegen vermogen eenige extracten uit de gemelde copie registers te geeven, ten zij hen zal gebleken zijn door een schriftelijk bewijs dat uit het origineele register geen extract te bekomen zal zijn." 10) Protocol 31, 455. ll) Protocol 31, 455. 12) De gewoonte werd nl., dat de kosters niet telkens een los vel inleverden, maar de registers, die op het stadhuis berustten, in Januari en Juli ter bijschrijving van daar haalden. 13) Vgl. H. J. Olthuis: De doopspraktijk der Gereformeerde Kerk, blz. 218. 14) De Walen, wier doopboeken goed in orde waren, vermeldden al sinds 1695 de geboortedatum. De Katholieke pastoors doopten op de geboortedag zelf en plach ten, als zij daarvan afweken, aantekening daaromtrent te maken. Voor hen was de toevoeging van de geboortedatum dus niet nodig. 15) Het omgekeerde kwam ook wel eens voor. Op 22 November 1767 is de doop van Henriette Helena Rogge zowel in de Oude- als in de Westerkerk ingeschreven, wat alleen hieruit verklaard kan worden, dat men tevoren de namen noteerde en niet controleerde, of de doop werkelijk had plaats gevonden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1948 | | pagina 23