124 zijn opvolger mr. A. Telting als secretaris van 1897—1900 tevens het redacteurschap waarnam. Daarna kwam als gewoon bestuurslid-redac teur mr. R. Fruin 1900—1906, ondergcteeken.de 1906—1913, dr. K. Hee ringa 1913—1920, terwijl van dien tijd af aan het bestuur, nog steeds uit vijf leden bestaande, de redacteur als adviseerend lid werd toegevoegd. Het was dr. L. Lasonder, die van 1920—1936 optrad, opgevolgd door mr. H. C. Hazewinkel 1936—1946, en thans, van 1946 af, door den tegenwoordigen functionaris dr. W. S. Unger. Zij allen hebben, wat de inrichting van het blad betreft, grootendeels vastgehouden aan de rubrieken, die hun eerste voorganger in de eerste aflevering ontworpen had. Over de literatuurkroniek heb ik reeds het een en ander meegedeeld. De opgaven van de rijksbegrootingen betreffende het archiefwezen dateeren van het begin en leven nog, de verslagen van de gemeente-archieven, eveneens van het begin af, zijn in 1932 verdwe nen, de boekbesprekingen, over het algemeen zeer consciëntieus bewerkt, hebben het eveneens tot heden uitgehouden, evenals de berichten die! van heinde en ver bijeengeraapt, voor menig lezer belangrijk nieuws gaven. Enkele rubrieken, o.a. de bibliografie van Nederlandsche archi varissen, in 1901 begonnen, is in 1920 afgeschaft, de Kleinere Bijdragen, eveneens in 1901 ingesteld, hebben het wat langer, tot 1935, volge houden, zijn toen verdwenen, doch nu gelukkig weer in ,eere hersteld. Van Lasonder s tijd af (1921) dateert de Staat van het Nederlandsch archiefwezen. Onder diens redacteurschap werd (1935) den redacteur een commissie terzijde gesteld, die hem met raad en daad in zijn taak zal bijstaan. Persoonlijk voel ik niet veel voor ter zijde staande commissies, maar ik hoop van harte, dat deze maatregel ons orgaan ten goede zal komen. Al deze rubrieken, verspreid over drie, later vier afleveringen van eiken jaargang, maakten het moeilijk, als men een bepaald artikel noodig had, dit spoedig terug te vinden. Wel was ook aan iederen jaargang een nauwkeurige inhoudsopgave toegevoegd, maar toen deze deelen in den loop der jaren een lange rij begonnen te vormen, zag het bestuur wel in, dat een algemeene index moeilijk langer gemist kon worden. Men hoopte aanvankelijk dezen met het verschijnen van jaargang 40 gereed te kunnen krijgen, doch toen dit niet ging, besloot men er nog vijf jaar aan toe te voegen en werkelijk kwam het werk in 1938 kant en klaar van de pers. Nu inmiddels de vijftigste jaargang is verschenen, zou men haast wen- schen dat men nog maar een lustrum gewacht had; een halve eeuw is zulk een geschikte eindpaal. Maar men moet het ijzer smeden als het heet is. Poen de geschikte medewerkers, wien ook hier nog een woord van hartelijken dank wordt gebracht, aanwezig waren en bovendien de financieele kant der zaak geregeld was, scheen het niet geraden langer te wachten. En de uitkomst heeft het bestuur in het gelijk gesteld. Als wij tot vijftig jaar gewacht hadden, zouden wij nog in den oorlog of in de na-oorlogsche moeilijkheden hebben gezeten en wie weet, wat er 125 dan van den index terecht was gekomen. Wij zijn blijde, dat hij er is, zij het dan ook niet over een halve eeuw. Ik heb getracht, met de vijftig jaargangen van het Archievenblad vóór mij, U een overzicht te geven van zijn ontstaan en groei in dat -tijdperk. Toch leek het mij niet verantwoord, alle nadere bijzonderheden, die ongetwijfeld in onze archieven te vinden zouden zijn, klakkeloos voorbij te gaan. In dat opzicht zijn wij evenwel niet veel wijzer geworden, daar vele bescheiden, hoe vreemd het ook in dezen kring van archivarissen moge klinken, inmiddels zoek geraakt zijn. De tegenwoordige redacteur zond mij op mijn verzoek het archief van zijn voorgangers 'toe, maar de inhoud viel danig tegen. Alle stukken toch van vóór 1900 ontbreken en ook van 19001920 onder het redacteurschap van Fruin, Wiersum en Heeringa is er maar een pover pakje. En ik zelf had nog wel bij mijn aftreden als redacteur het redacteursarchief aan Heeringa gezonden (2 Sept. 1915) met de bijvoeging; „Nu hebt ge alle stukken, die ik als redacteur onder mij had". Wat zal hij er blij mee geweest zijn! Dat het zoo weinig was, wist ik heusch niet meer. Eerst met Lasonder beginnen de stukken rijker te vloeien. Dit archief van 19201936 is keurig geordend, de stukken zijn jaarsgewijze gerang schikt en beslaan veel meer ruimte dan die van zijn drie naaste voor gangers te zamen4). Voor mijn doel heb ik er echter niet veel uit kunnen puren. Toen wendde ik mij tot den uitgever, die mij naar ik meende stellig zou kunnen inlichten, bepaaldelijk over de periode van omstreeks 1927, toen besloten was den omvang van ons blad van 12 tot 16 vel uit te breiden. Het antwoord was teleurstellend. „Hoe gaarne we aan Uw ver zoek zouden willen voldoen, het is ons helaas niet mogelijk. De men- schen, die in 1927/28 de leiding in ons bedrijf hadden, zijn inmiddels overleden, terwijl het gebrekkige archief uit dien tijd geen gegevens, als door U verlangd worden, bevat". Een beroep op onze secretaresse, die het Vereenigingsarchief onder hare berusting moest hebben, had aanvankelijk evenmin resultaat. Doch nadat dit overzicht al geschreven was en te laat, om er nog gebruik van te kunnen maken, werd het ontdekt in het gemeente-archief van Den Haag5). Van het begin af is ons blad uitgegeven door de Erven B. van der Kamp te Groningen, later in een N.V. omgezet. De aanleiding tot deze keuze zal stellig geweest zijn dat de toenmalige rijksarchivaris te Gronin gen, mr. J. A. Feith, veel contact had met den 'toenmaligen leider der fir ma, den heer Andreas de Jager, en hem gerust kon aanbevelen. En deze keuze is niet beschaamd geworden. De bodem van onze schatkist was •J) Jammer alleen dat alle enveloppen met de adressen verdwenen zijn, zoodat het dik wijls moeilijk valt uit te maken, aan wien de brief gericht is. Van sommige jaren zijn alleen de omslagen aanwezig. 5) Zou het niet gewenscht zijn ons archief eens te inventariseeren en den inventaris in ons blad af te drukken?

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1947 | | pagina 9