122 met name genoemden vriend, terwijl eerst uit diens antwoord blijkt, wie deze Amice eigenlijk is. Ook het uiterlijk van het nieuwe tijdschrift was ietwat „vieux jeu". De kop: twee in bloemornamenten zwevende engeltjes, die samen een gekroond open boek vasthouden, had evengoed of beter voor een sprook jesboek voor kinderen kunnen dienen, terwijl de titel in hopeloos ouder- wetsche krulletters en daaronder nog weer twee regels in onderling ver schillende lettersoorten een uiterst onevenwichtigen indruk maakte. Het oestuur heeft dan ook meer dan eens getracht hierin verbetering te brengen. Ik herinner mij met stelligheid, dat ter zake het advies gevraagd werd van den kunstzinnigen hoogleeraar dr. J. Huizinga, die ons ver blijdde met de toezegging zelf een ontwerp voor ons te zullen maken. Helaas is hiervan verder niets gekomen en de oude kop bleef nog jaren in eere. Eerst de jaargang 1927/28 verscheen plotseling, zonder eenige toelichting, met een nieuwen kop, zoo nuchter evenwel, dat wij de ver dwenen engeltjes, die langzamerhand de charme van het van ouds beken de hadden gekregen, bijna weer terugwenschten. Eén voordeel heeft de nieuwe kop blijkbaar wel, hij kan naar verkiezing in zijn geheel of met afgekapte ondervakken (zie 50e Jaargang nr. 1) worden gebruikt. Maar als wij wat beter in de contanten zitten, moeten wij hieraan toch onze aandacht eens weer wijden. Bepaald een verbetering, een tegemoetkoming aan den wensch der auteurs, is dat hunne artikelen thans met een nieuwe bladzijde beginnen. Als ik hieraan nu nog den wensch toevoeg, dat steeds ernstiger op het vermijden van drukfouten worde toegezien®), zoodat lijsten van corri genda onnoodig worden, dan zal ons tijdschrift ook voor die leden, welke een betere typografische verzorging wenschen, aan redelijke eischen stel lig beantwoorden. Men bedenke toch goed, dat wij niet uit een vollen buidel kunnen putten. Onze oplaag is nog steeds zeer klein: nauwelijks meer dan hon derd leden en een matig aantal abonné s. En de redacteur vertelt mij, dat elk vel tegenwoordig f 115.kost. Wel is ook de contributie der leden in deze vijftig jaar vrij belangrijk gestegen en bedraagt de abonne mentsprijs gelukkig meer dan de povere drie gulden van het begin, maar toch blijft het voor den redacteur een heele puzzle om fatsoenlijk rond te komen. In het genoemde bedrag van drie gulden waren niet begrepen de kosten der platen, die het tijdschrift casu quo zou bevatten. Ook in dit opzicht moesten wij zeer zuinig zijn. zelfs toen de verluchting van bijna alle andere periodieken naar het overdadige begon te zweemen. Heel goed herinner ik mjj het standje, dat mij van den voorzitter, mr. Muller, gewerd, toen ik waarschijnlijk spoedshalve zonder zijn toestemming een portret had opgenomen op dringend verzoek van den schrijver van 123 het betrokken In memoriam. Dit kon onze Vereeniging niet betalen, vond hij, en bovendien was het zoo onnoodig en kwamen voor een portret bij hun overlijden alleen zij in aanmerking, die buitengewoon veel voor onze Vereeniging gepresteerd hadden. Het moesten uitzonderingen blijven. Het fraaie portret van den Groninger archivaris mr. H. O. Feith, die bij de oprichting van ons tijdschrift reeds te hoogbejaard was, om voor het Archievenblad wat te kunnen doen, was dan ook alleen opgenomen toen de zoon, de latere rijksarchivaris jhr. mr. J. A. Feith, aanbood het te bekostigen en dit ook gedaan heeft. „Een grens is inderdaad moeielijk te trekken", zoo argumenteerde de heer Muller, ,,en daarom zou ik eigenlijk geene portretten willen opnemen. Het andere uiterste: van alle overlede nen portretten, zou ik ook best vinden. Maar dat is ondenkbaar, naar het mij voorkomt". Ik voor mij geloof niet, dat dit zoo onuitvoerbaar is, ook niet om de kosten, als men alleen voor de kopstukken een grooter portret kiest en voor de.mindere goden, die geen of alleen een zeer beknopt In memoriam krijgen, een klein cliché maakt. Natuurlijk moet om bijzon dere redenen toch het achterwege laten van een portret mogelijk blijven. De wat verouderde rouwranden om elke bladzijde van een In memoriam. die in de eerste jaren opgang deden, zijn thans gelukkig verdwenen. Wat is nu de hoofdinhoud van ons orgaan? Heel beknopt zei dr. Coster het in zijn toespraak van 1941: „Het is gewijd aan alles wat het archief wezen rechtstreeks raakt, maar ook aan wat daarmede samenhangt, aan historische hulpwetenschappen, als oorkondenleer, zegelkunde, chrono logie e.a." Vermeld ik nog de mededeelingen van het bestuur, naamlijsten en adressen der leden, benoemingen en andere berichten. Ook met het buitenland werd contact gehouden en wat daar voor merkwaardigs op archiefgebied voorviel, werd voor onze lezers geregeld medegedeeld. De boekbesprekingen waren meestal gegrond op ernstige bestudeering en een meer globaal overzicht van den inhoud van boeken en tijdschriften vond zijn plaats in de literatuurkroniek, waaraan zooals reeds gezegd de redacteur en door hem gekozen medewerkers hun krachten gaven. Tot op een goeden (of kwaden) dag de redacteur iets anders wilde en in een noot op blz. 241 van den jaargang 1927-1928 zijn voornemen mededeelde voortaan in elke aflevering een beredeneerd overzicht, gerang schikt naar de onderwerpen, te geven op de wijze als toentertijd dr. Japikse dat in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde deed. Van dit voornemen is echter niets gekomen. Wel verdween de literatuurkroniek, doch er kwam niets voor in de plaats, wat mij persoon lijk geen verbetering leek. Terecht heeft de tegenwoordige redacteur de kroniek weer in eere hersteld, zij het dan ook niet uitsluitend voor de literatuur. Maar het wordt tijd om bij dit halve-eeuw-overzicht ook de redacteuren zelf even de revue te laten passeeren. Aanvankelijk was, ik memoreerde het reeds, de secretaris meer bijzonder met de redactie van het tijdschrift belast. Als zoodanig fungeerde mr. S. Gratama van 18921897, terwijl 3) Op goed geluk vond ik in de derde aflevering van Jaargang 19401941 twee heel storende cijferfouten: op blz. 122, regel 2 v. o.: 48, moet zijn 45; op blz 133 op reqel 20 v. b.: 34. moet zijn 30.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1947 | | pagina 8