140 eerder zacht, eerder meegaand dan strijdbaar karakter, week hij liever dan zich te verweren. Misschien was hij wel tè correct, tè beheerscht. Men wachtte wel eens op het spontane woord van verzet, van boosheid, van spot, dat nooit kwam. In tijden van beroeringen, als wij beleefden, kon hij den schijn hebben terzijde te staan, neutraal toeschouwer te zijn van een historische gebeurtenis, van een grootsch tijdperk in de wereldgeschiede nis. Maar deze zelfde mensch heeft uit solidariteit met zijn honger lijdende landgienooten geen moeite gedaan zelf aan den honger te ontkomen tot het te laat was. Velen heeft dr. Schuylenburg in zijn leven met milde hand gesteund, ook in gevallen, dat hij kon vermoeden, dat van zijn goedheid misbruik werd gemaakt. Zijn groote liefde was zijn Moeder, die hij met ontroe- ïende aanhankelijkheid tot op hoogen leeftijd heeft verzorgd. Hij leefde eenzaam, maar scheen daarin toch wel gelukkig te zijn. Zijn weten schappelijke geest werd bovenal geboeid door de Schoonheid in al haar uitingen en de groote kunstenaars van alle tijden, schilders en vooral de dichters hebben hem op zijn levensgang begeleid. Zijn bespiegelende aanleg maakte hem te meer ontvankelijk voor hun bezieling, voor de ver rukkingen van hun geest. Maar over al deze dingen sprak hij zelden. Eerst in zijn laatsten levenstijd brak er iets in hem open, kwam er iets te voorschijn van een njk gemoedsleven, dat ook behoefte had zich aan anderen mee te deelen. Zeil noemde hij deze periode de gelukkigste tijd van zijn leven. Hij zocht toen ook hartstochtelijk naar een religieus houvast. Of hij het qevonden .ïeeft onttrekt zich aan menschelijke beoordeeling. J. W. C. VAN CAMPEN 141 KLEINERE BIJDRAGEN In 36 van de Handleiding wordt gesproken over stukken, die, uit een archief afgedwaald, later daarin weer terugkeeren. Er wordt vast gesteld, dat deze stukken weer met het archief mogen worden vereenigd, indien hun afkomst uit het archief duidelijk blijkt. Deze paragraaf spreekt dus niet met zooveel woorden over archiefstukken, die bij de overneming van archieven door andere colleges in hun oorspronkelijke bewaarplaats zijn achtergebleven, hoewel men onder het woord „afgedwaald derge lijke stukken m.i. wel zal kunnen begrijpen. Anderzijds zou het ook niet onbegrijpelijk zijn indien de Handleiding van dit geval geen melding maakt. Het schijnt zoo vanzelfsprekend, dat stukken, die bij overbrenging van een archief achtergebleven zijn, alsnog later weer met dit archief vereenigd worden. Toch brengt een dergelijke vereeniging zekere gevaren met zich mee, indien men zich niet duidelijk de oorspronkelijke herkomst van de stukken voor oogen houdt. Een treffend voorbeeld hiervan levert wel het volgende geval, dat zelfs een uitgangspunt geworden is voor het ontstaan van hardnekkige historische dwalingen. Door dr. H. G. Hamaker zijn in het jaar 1875 in de werken van het Historisch Genootschap te Utrecht uitgegeven: De Rekeningen der grafe lijkheid van Holland onder het Henegouwsche Huis. In het eerste deel dezer uitgave vindt men als ondertitel genoemd: „Grafelijke rekeningen van Holland van het jaar 1308 tot het jaar 1346, Eerste Afdeeling, Rent meestersrekeningen". Het staat dus buiten twijfel vast, dat de schrijver in de volgende blad zijden grafelijke rentmeestersrekeningen gaat uitgeven. De eerste reke ning, die wij hier ontmoeten, draagt als titel: „Rekening van de inkom sten van Amstelland 1308". Deze rekening heeft een rol gespeeld in den strijd, die gevoerd is over de oudste geschiedenis van Amsterdam en Amstelland. In vele jaargangen van het Jaarboek Amstelodamum wordt zij besproken. Alle schrijvers spreken eenparig over een „grafelijke' rekening. In het 24e Jaarboek geeft J. Z. Kannegieter een overzicht van den stand van het vraagstuk in een artikel: „Oudste Geschiedenis van Amsterdam en Amstelland waarin hij op p. 29 zegt: „Behalve Beind van den Dorenwerde was er nog een ambtenaar in Amstelland, en wel een rentmeester van den graaf van Holland". Wanneer elders posten uit deze rekening geciteerd worden, spreekt men van grafelijke tienden, grafe lijke thinsen, ja, de post in de rekening op p. 7 „van den hofstede thuis t' Aemsterdamme", waaruit een kasteel te Amsterdam gedestilleerd is, dat aan den graaf gekomen zou zijn na den val van Gijsbrecht van Amstel (welk kasteel door mr. Oldewelt vernietigd werd door in plaats van. „thuis" te lezen thins") is overbekend. EEN „GRAFELIJKE" REKENING VAN 1308.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1947 | | pagina 17