126 bijna altijd te zien, zoodat wij immer op de kleintjes moesten passen. Nog in 1935 werd een commissie benoemd om met den uitgever te over leggen over de financiën. En ook aan den anderen kant waren er soms moeilijkheden. Maar 'toch liep de zaak. ,,Bij al de veranderingenzoo luidde het geleidewoord van onzen voorzitter bij den 50sten jaargang, ,,die de afgeloopen jaren in het bedrijf van drukkers en uitgevers gebracht hebben, werd wat het Archievenblad aangaat, steeds een op lossing gevonden, die 'beide partijen bevredigde". Ik sluit mij gaarne bij zijn dankbetuiging aan de uitgeefster aan. Nu de moeilijkheden van de oorlogsjaren. Van geregeld verschijnen van ons blad was weldra geen sprake meer. In 1942 verschenen nog twee afleveringen van jaargang 1941/42, doch de derde aflevering 'kwam pas in 1943 uit: de jaargang moest over twee vereenigingsjaren uitgedijd worden. In den zomer van 1944 ik volg hier het resumé in ons blad, 50ste jaargang blz. 12, moet zijn 60 was de kopij voor een nieuwe aflevering, de eerste van den 50sten jaargang, bijeen; in September van dat jaar werd, tengevolge van de bekende gebeurtenissen verder afdruk ken onmogelijk. Kort na de bevrijding van het noorden des lands. April-Mei 1945, werden tallooze pogingen gedaan om de uitgaaf weer op gang te krijgen, en pas op de Algemeene vergadering van 2 Februari 1946 kon de voorzitter meedeelen, dat de eerste aflevering van den 50'sten jaargang binnen zeer korten tijd tegemoet gezien kon worden, hetgeen ook werkelijk het geval was. Daarmede was ons orgaan zijn tweede halve eeuw ingetreden. Overzien wij nu nog eens wat de eerste halve eeuw ons gebracht heeft, dan kunnen wij niet anders dan ten zeerste dankbaar zijn. Klein begonnen, maar dadelijk met wijs beleid en groote energie opgezet, 'heeft het tijdschrift in den loop der jaren zijn reden van bestaan in alle opzichten bewezen. Volgaarne brengen wij daarom hier een eeresaluu' aan het eerste bestuur en in het bijzonder aan het lid, dat voorloopig meer bijzonder met de redactie van het tijdschrift belast was. En ook de latere redacteuren mogen wij hier wel met een enkel woord gedenken. Zij allen hebben, ieder op zijn manier, de één wat langer, de andere wat korter, hun best voor ons orgaan gedaan en veel werk verricht, dat toch lang niet altijd even aangenaam en veelal ondankbaar was. Ook aan de talrijke medewerkers zij hier een woord van warmen dank gebracht Tenslotte hopen wij, dat het tijdschrift ook voortaan in belangrijkheid zal noenemen ten bate van het Nederlandsch archiefwezen en ter hoog houding van den goeden naam der Nederlandsche archivarissen. Mis schien is er een enkele onder ons, die het eeuwfeest van ons blad, dat er oan ongetwijfeld heel wat imposanter zal uitzien, zal kunnen meevieren; laat hij dan kunnen getuigen dat zijn collega's van een halve eeuw geleden met hun bescheiden Nederlandsch Archievenblad zóó ingenomen waren, dat zij een bestaansperiode van vijftig jaren gewichtig genoeg achtten om dit in een afzonderlijk herdenkingsartikel te memoreeren. Mijn beste wenschen voor het tweede vijftigtal! E. WIERSUM. 127 VERNIEUWINGEN IN HET ARCHIEFBEHEER Toen de wetgever in 1918 de Archiefwet afkondigde en in art. 15, le lid, de bepaling opnam: „Het gedeelte der gemeente-archieven, dat dagteekent vah vóór 1813, wordt naar eene door het gemeentebestuur daartoe bestemde archiefbewaarplaats overgebracht", gaf hij hiermede als zijn meening te kennen, dat de archieftaak zou beginnen met de vak kundige bewerking van die bescheiden, welke tot den historischen tijd behooren. Het overheidsgezag wenschte vooreerst de oudste en oudere stukken der voormalige besturen, zooals de charters, notulenboeken, in gekomen- en minuten der uitgaande stukken, de liassen, de gichtregisters, de rollen, leggerboeken, manualen enz. aan het beheer van de hiertoe geschoolde en geschikte archiefambtenaren toevertrouwd te zien. Was het dan de bedoeling van den wetgever de taak van het Neder landsch archiefwezen chronologisch tot vorengenoemd jaartal te beper ken? Neen. Want in dezelfde eerste alinea van art. 15 vervolgt de wet tekst in den 2en zin: „Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd te bepalen, welk ander gedeelte van de gemeente-archieven naar die gemeentelijke archiefbewaarplaats zal worden overgebracht". Deze for muleering opent inderdaad de mogelijkheid om daar, waar de plaatselijke overheid van oordeel zou zijn, dat het jaar 1813 niet meer de scheiding kan aangeven tusschen het archiefgedeelte, dat actueele, voor de loo- pende zaken, waarde heeft en het archiefgedeelte, waarvan de bescheiden als afgehandeld en in een verdere phase als historisch zijn te beschou wen, een nieuw criterium van archief splitsing te doen vaststellen. Deze wettelijke grondslag, die de mogelijkheid van opschuiving van het scheidingsjaartal 1813 naar jongere data impliceert welke moge lijkheid zelf weer steunt op het tweevoudig karakter: het dynamische en het statische element in ieder archiefstuk heeft in de vakkundige kringen aanleiding gegeven tot een controverse, bekend als „het vraag stuk der nieuwe archieven". Reeds geruimen tijd voor den oorlog 1940 '945 was onder sommige leden van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland een streven levendig om het beginsel, hetwelk normgevend is voor de scheiding tusschen het registratuurarchief van publiekrechte lijke organen en het gedeelte hunner archieven, waartoe de overige, afge handelde bescheiden behoorden, aan een herziening te onderwerpen. Er ontstonden in dit milieu van vakkundigen twee richtingen: de vooruit- strevenden en de conservatieven. Zij, die tot de eerste groep behooren, wenschen het chronologisch scheidingscriterium 1813, bij sommige over heidsorganen naar 1851 (totstandkoming Gemeentewet) opgeschoven, grondig te herzien in dezen zin, dat de zuiver wetenschappelijk-archivis- tisch-historische taak, tot nu toe door beheerders van archieven uitge oefend, dient te worden gewijzigd en aangevuld met het beheer van die bescheiden, welke een voortvloeisel zijn van de sinds 1852 geldende administratiefrechtelijke bepalingen, voor zoover deze bescheiden hun actueel karakter voor de betreffende bestuursorganen verloren hebben.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1947 | | pagina 10