74 dragen. Daarmede stemt overeen, dat hij ook te zorgen had, dat ver hoeren, vonnissen e.d., die door de schepenbank of de Hoofdbank wer den afgenomen of gewezen, in de daartoe bestemde registers werden te boek gesteld. In 1502 werd daarom aan den secretaris Herman Brant een bedrag uitbetaald, omdat hij „dit jair opte gerechtdaigen opter stadthuys gecomen es, om die getuygen ende wairheden, aldair beleyt, te scriven ende te registreren".29) Hetzelfde vinden wij later van Hendrik Mon- tens en zijn verdere opvolgers gezegd. Historische belangstelling bestond er in de 17e eeuw niet alleen bij de griffiers, die ambtshalve met de oude stukken in aanraking kwamen. Ook de advokaat, Johan van Laerhoven (overleden 7 November 1679) was er in ruime mate mede bedeeld. Hij heeft verzamelingen aan gelegd van afschriften, die betrekking hebben op het oude strafrecht en strafprocesrecht, huwelijksgoederen- en erfrecht, op beden, leenen, cijn zen en grondrenten. Onder die aanteekeningen zijn er, die de moeite van het naslaan waard zijn. Daartoe behoort o.m. de annotatie op de keur van 1476, die zegt dat bij scheiding en deeling voortaan alle goederen zijde zullen houden. Zijn betoog stemt geheel overeen met Van Vliet's opmerkingen daaromtrent en hij vervolgt dan: „Vuyt het woort voortaen is af te nemen, dat het out Lant van Breda eertijts wel mocht het Hollants recht gevolcht hebben, gelijck het Land van Bergen ende die van Etten in de Palen van de Hoeven noch doen. 27onzen tijd hebben de onderzoekingen van prof. Meijers aangetoond, dat Breda in dezen van ouds Antwerpsch irecht gevolgd heeft en dett dit niet krachtens de ordon nantie van 1476 gebeurd is, m.a.w. dat het onroerend goed ook vóór 1476 te Breda zijde hield. De regeling van de keur van dat jaar had juist de bedoeling om stad en Land van Breda hetzelfde recht te geven. Dat streven is niet met volledig succes bekroond; Etten b.v. heeft dank zij het privilege van 1267 steeds tot de uitzonderingen behoord.28) Leest men de adviezen en conclusies van Van Laerhoven, dan krijgt men 'tegelijkertijd een beeld van de functie van de Schepenbibliotheek in dezen tijd. De werken, die hij aanhaalt, waren bijna zonder uitzondering in de stedelijke boekerij aanwezig; het vermoeden ligt voor de hand, dat zij op het stadhuis geraadpleegd zijn. Ik denk daarbij aan de citaten uit de boeken van Nicolaas Everaerts,29) sinds 1510 president van het Hof van Holland en van 1528 tot 1532 president van den Grooten Raad te Mechelen, den bekendsten Nederlandschen jurist uit de 16e eeuw89); verder aan de verzamelde uitspraken van het Reichskammergericht te 75 Spiers van de hand van Andreas Gaill31), en aan de publicaties van Groenewegen van der Made, Simon van Leeuwen en Nieustad. Het ontstaan van deze boekerij moeten wij ons misschien zoo denken, dat verschillende leden van de Wet na hun overlijden aan de stad boeken hebben nagelaten; later heeft men er ook gekocht, waarvan de fraaie uit voering het oog bekoorde of die voor de rechtspraktijk hun nut konden hebben. Den oudsten aankoop vindt men vermeld in de rekening van 1591. Toen is „seker zeekaertboeck van Lucas Janssen Wagenaer, aff- geset met sijne couleuren" aangeschaft.32) Het is de Spiegel der Zee- vaerdt, van de navigatie der Westersche Zeedoer Lucas Iansz. Wagenaer", gedrukt te Leiden bij Franpois van Ravelengien in 1588, dat nog steeds het pronkjuweel van de stadsbibliotheek is. Het is in 1590 gebonden voor Pieter van Beveren, lid van een te Dordrecht gevestigd geslacht en muntmeester-generaal der Unie. Om de een of andere reden heeft hij kort daarna het werk van de hand gedaan en in 1591 heeft de stad Breda het toen gekocht bij „Pieter van Hoorne, boeckvercooper in den1 Haeghe". Er zijn nog wel oudere boeken, zooals de commentaar van Joannes Faber op Justinianus' Instituten (Mediolani 1504), dat met een editie van Baldus van Pierusia's Super feudis (Lugduni, 1505) in één band ge bonden is en in 1643 uit den boedel van den overleden secretaris Hane- cops werd aangekocht33); verder vinden wij er de „Coustumen, usancien ende stijl van procederen der stadt, vrijheyt ende iurisdictie van Meche len" (1535), dat met verschillende ordonnantiën uit de jaren 1540 tot 1580 samengebonden en van de familie Buysen afkomstig is. Al deze boeken dateeren weliswaar van vóór 1591, maar zijn doorgaans toch niet voor het midden van de 17e eeuw in het bezit van de stad gekomen. Behalve van de bibliotheek heeft Van Laerhoven een ruim gebruik gemaakt van de schatten van het stadsarchief. De keurboeken, de costu- men van 1547 en 1570, de „Costumen van Breda" van mr. Hendrik Montens en tal van charters heeft hij onder oogen gehad. Of hem daarbij een bepaald doel voor oogen heeft gestaan, of hij, zooals Havermans, een geschiedenis van stad en land van Breda heeft willen schrijven, blijkt niet. Wel moet de verzameling al tijdens zijn leven een zekere vermaard heid hebben verkregen, want spoedig na zijn overlijden heeft de Magi straat het grootste gedeelte aangekocht. De catalogus van de bibliotheek van 1734 vermeldt reeds twaalf van de vijftien doelen. In de 18 e eeuw heeft Thomas Ernst van Goor naam gemaakt met zijn in 1744 uitgekomen Beschrijving der stadt en Lande van Breda. Op de ordening van het archief heeft hij geen invloed uitgeoefend; hij heeft het alleen gebruikt om de bronnen te kunnen benaderen, die voor de totstandkoming van zijn boek onontbeerlijk waren. Voor het archief hebben de griffier mr. Sebastiaan Jan Meijers en de secretaris H. W. S c h a u i k e s, die in de eerste helft en op het einde van de 18e eeuw een alfabetischen index op de notulen en de 26G. A. Breda: Stadsrekeningen 1502, fol. 116 en 1504 fol. 223. :2') G. A. Breda: Out Keurboeck, blz. 73; aldaar no. 2231 (Coll. Van Laerhoven), fol. 272; J. van Vliet, Recht van successie, art. 1. 2S) E. M. Meijers, Het West-Brabantsche erfrecht (1929), blz. 75. 29) Domini Nicolai Everardi consiliorum opus (iLovanii 1577); D(omini) Nico- 'ai Everhardi Loei argumentorum legales (Francofurti ad Moenum 1648). f''L. J. van Apeldoorn, Nicolaas Everaerts (14621532) en het recht van zijn tijd, iri Mededeelingen Kon. Akademie van Wetensdh., afd. Lett., dl. 80 S.B., no. 7 (1935). •!1) Practicarum observationum tam ad processum iudiciarium praesertim Imperialis Camerae quam causarum decisiones pertinentiuin libri duoperAndream Gaill (Coloniae Agrippinae 1634). 32G. A. Breda: Stadsrekening 1591, fol. 180. 33G. A. Breda: Bijlagen tot de Stadsrekening van 1643.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1947 | | pagina 6