72 „weerdige besorgers van de hoogvermaerde Schole ende Collegie van Orangie in mijn vaderlijcke stad Breda". Havermans is overleden voordat hij zijn plannen heeft kunnen uitvoe ren en is als griffier opgevolgd door m r. J o h a n van Vliet, bij philolcgen beter bekend als Janus Vlitius, een man van singuliere be kwaamheden. In 1874 heeft J. C. G. Booth een uitvoerige levensbeschrij ving aan hem gewijd.18) Daarin wordt recht gedaan aan zijn veelzijdige ontwikkeling; er wordt gewezen op zijn juridische vorming en zijn werk zaamheid als advokaat te 's-Gravenhage, op zijn philologische studiën en de beoefening van de Latijnscbe poëzie. Blijkens de bijlagen tot de stads rekening van 1666 had zijn eerste geschrift, een betoog over de jacht, toen ook in Brabant al naam. Naast de Colloquia van Erasmus en de lanua linguarum van Comenius werd toen „Vlitii Venatio" als schoolprijs voor de Latijnsche school aangeschaft. Evenals "/an de Corput heeft hij zich tot de oude privileges aangetrok ken gevoeld. Van een keurboek uit den aanvang van de 17e eeuw, tevens een soort cartularium, heeft hij vrijwel alle stukken in 1654 gecollationeerd en het handschrift met nauwkeurige aanteekeningen verrijkt over den staat, waarin charters en zegels zich toen bevonden. Zijn naspeuringen op historisch gebied heeft hij neergelegd in een handschrift, getiteld Korte cronijk van Breda, Bergen-op-Zoom ende landen daarom heen gelegen, en eenige andere stucken rakende dat gewest; nevens eenige wapenschelden van de oude Brabantsche adel en leenverhefbrieven, ge- trocken uyt de beschrijving van Antwerpen". Hierin zijn ook enkele stuk ken uit het Bredasche archief afgeschreven en het geheel is alleraardigst verlucht met uit de hand gekleurde wapens van adellijke geslachten. De kroniek vindt men in verkorten vorm en met weglating van den al te breedsprakigen titel terug in de Bredaesche Almanac en Chroniick van 1664,blz. 13 tot 27.19) Hij had er veel voor over om zijn onderzoekingen op een wijze te be sluiten, die zijn wetenschappelijken zin bevredigen kon. Eens, zoo vertelt hij, was hij van meening dat het origineel van een oorkonde in het archief van de nu verdwenen abdij St. Bernard op de Schelde berusten moest, en hij is er speciaal voor heen gereisd om van het charter kennis te kunnen nemen en met een negatief resultaat weer thuis te komen. Zijn belang stelling was echter niet alleen zuiver historisch gericht; zijn voornaamste publicatie van deze jaren ligt op het terrein van de rechtsgeschiedenis. Het is het in 1666 te Breda uitgekomen Recht van successie volgens de costumen der Stad en Lande van Breda.20) Van Vliet heeft heftige geschillen gehad met den secretaris van Breda, 73 Govert van Alphen. In 1662 heeft hij voor de schepenbank een proces tegen hem aanhangig gemaakt om een declaratoir vonnis te verkrijgen omtrent den omvang van hun beider bevoegdheden. De schepenbank had hem naar zijn meening onvoldoende uitsluitsel gegeven en daarop wendde hij zich in 1663 bij request tot den Raad van State. Het ging nl. vooral om de vraag, wie de stukken moest expediëren, die betrekking hadden op processen rakende de verpachting van accijnzen en andere indirecte be lastingen. De Raad van State was daarvoor de competente rechter, maar had zijn rechtsmacht in dezen aan de Bredasche schepenbank overge dragen. Den 22 November 1663 besliste de Raad van State, dat de secretaris zich zou hebben te onthouden van alle handelingen, betrekking hebbend op pachterszaken, procedures van fiscalen aard, waarvan Presi dent en schepenen als gedelegeerde rechters bevoegd waren kennis te nemen.21 Het was niet alleen uit liefhebberij, dat de secretarissen en griffiers zich met het stedelijk archief ophielden. Het blijkt nl. uit de oudste stads rekeningen, dat het bewaren en beheeren van de oude privileges en be scheiden een praktisch doel dienden en nauw met bestuur en administra tie verband hielden. In 1495 is den bode Holteman het bedrag van 20 stuivers uitbetaald, omdat hij „heeft gedragen tot Brussel zekere brieven, copien van der stad privilegiën, aengaende dat wij sijn niet reformabel."22) Een volkomen juiste opmerking: schepenen wezen in civilibus vonnis bij arrest. In 1550 heeft keizer Karei V appel op den Raad van Brabant te Brussel ingevoerd, hetgeen in 1554 door het rechtsmiddel van reformatie is vervangen.23) Over dezelfde aangelegenheid handelt een post van de rekening van 1500. Jasper van den Dorp was van een vonnis van schepenen van Loen- hout bij de Hoofdbank te Breda in appèl gegaan en, daarmede niet tevre den, wendde hij zich daarna tot den Raad van Brabant.24) Daar de schepenen van Breda ook zitting hadden in de Hoofdbank, zond de Magi straat den 8 Juli een bode „te Bruessel bij mijnen here met eenen vidimus van eenen brieve, dairmede dat heer Jan van Polanen gecocht heeft dlant van Breda tegen hertogen Jannen van Brabant, dairinne staet, hoe dat, soe wat scepenen oft mannen van Breda wijsden met vonnesse, dat alsulken vonnesse nyemant en soude moigen beroepen". In dit geval is het privi lege van 1 April 1350 bedoeld.25) Het heeft echter betrekking op von nissen van schout en leenmannen en op die van schout en schepenen; men kan er geen gevolgtrekkingen ten aanzien van de Hoofdbank uit afleiden. Hét is duidelijk, dat het stadsbestuur door den secretaris en later door den griffier omtrent zijn rechten en privilegiën moest worden voorgelicht en dat daarom aan dien ambtenaar de zorg voor het archief was opge- ls) J. C. G. Boot, Johan van Vliet. Bijdrage tot de geschiedenis der letterkunde in de zeventiende eeuw, in Kon. Akaderaie van Wetenschappen, afd. Lett., 3e R dl 4 (Amsterdam, 1874). Zie hiervoor o.m. W. de Vreese, De Bredaesche Almanac van Jan van Vliet, m tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterkunde, LI (Leiden, 1932) blz. 161—d77. Zie ?a ,Ao^0Uwer and Campbell, The early Frisian Studies of Jan van Vliet (Assen. 1939). 20) Ook afgedrukt bij J. B. Christijn, a.w., II blz. 815. 21) Christijn, a.w. 22) G. A. Breda: Stadsrekening 1495, blz. 39. 23) Van Goor, a.w., blz. 214. 24) G. A. Breda: Stadsrekening 1500, fol. 70 vs. 25Van Goor, a.w., blz. 459 no. 46.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1947 | | pagina 5