68
twee carven; Ghorys Buysen, scepen in Breda, den sluetel met drie kar-
ven; Godert Huych Anssems ter Luchtenberch, den sluetel mette vyer
karven".8
Zoo waren de privileges hier dus tegen brand en ontvreemding behoor
lijk beveiligd, maar voor den uiterlijken welstand der charters had men
geen ongunstiger plaats kunnen kiezen. Alle stukken, waarvan wij perti
nent weten dat zij in de „comme" gelegen hebben, zijn kenbaar aan den
deplorabelen staat, waarin zij tengevolge van vocht verkeeren. Dat is zoo
mogelijk no!g erger met de rekeningen van de kerkmeesters, die veel lan
ger in datzelfde vertrek bewaard zijn, nl. tot in de 20e eeuw.
Ten aanzien van de stedelijke privileges was de toestand in het mid
den van de 16e eeuw al bedenkelijk. Van een achttal oorkonden wordt
ons nl. in 1541 verteld, dat zij toen door den secretaris Johan van de Cor-
put en den kerkmeester Piggen gelicht zijn. Het stadsbestuur toonde zich
bij die gelegenheid eenigszins onthutst over den staat van haar beschim
melde archivalia en legde deze in de zon te drogen, hetgeen bezwaarlijk
een afdoende remedie heeten kan. Burgemeesteren en schepenen moesten
toen een drietal privileges van 1321, 1331 en 1447 vidimeeren. In den
aanhef van elk vidimus leggen zij nauwgezet rekenschap af van hetgeen
zij met de charters hebben uitgevoerd en zij verzekeren, dat zij den brief
„ten dage ondergescreven hadden uter stadt comme, dair aenzelven brief
was gemeluwet ende seer vochtich geworden, met meer anderen brieven,
die oick vochtich ende bemeluwet waeren, gehaelt om inne der sonnen
te droeghen, welcken brief zoo weeckelick was geworden, dat metten op
doen ende handelen een stucxken daeraf is gereten". In het laatst van de
16e eeuw is men er van teruggekomen de privileges in de kerk te depo-
neeren. Ben inventaris, die van kort na 1596 dateert, zegt uitdrukkelijk
dat die charters, waaronder de oorkonde van graaf Hendrik III van 1555,
op het stadhuis berustten. Toch kunnen toen niet alle archivalia zijn
overgebracht, want in 1584 nog heeft burgemeester Ghorys Buysen een
inventaris gemaakt van wat er in de „comme" lag, en een zeventig jaren
later merkte Havermans op, dat die lijst niet compleet was en dat het mis
schien „van noode (waer) daeraff eenen perfecten staet te maeken."9)
Het feit dat veel stukken in de kerk bewaard werden, maakte dat deze
den grooten brand van 1534 overleefd hebben. Dat is ook gebeurd met
de stadsrekeningen, die van 1492 af loopen. Zij kunnen niet op het stad
huis bewaard zijn, want dat is in 1534 verbrand. Waar zij dan wel waren
ondergebracht, onttrekt zich aan onze waarneming. Het is mogelijk, dat
secretarissen of schepenen die deelen thuis hebben gehad en dat hun
huizen voor den brand gespaard gebleven zijn. Dat het niet ongewoon
was archivilia mee naar huis te nemen, bewijst het voorbeeld van den
bekenden griffier Adriaan Havermans. Door de goede zorgen van den
voogd van zijn minderjarige kinderen is na zijn overlijden een geheele
reeks van handschriften in 1654 te 's-Gravenhage aan de gedeputeerden
van de stad ter hand gesteld; niet de minst belangrijke daarvan zijn de
69
rekeningen van 1500 tot 151510Toch heeft men niet alles kunnen ach
terhalen; de rekeningen van 1501, 1506, 1507, 1509 en 1510 zijn en blij
ven zoek. Wij dienen hierbij echter op te merken, dat de rekeningen van
1506 en 1507 al vóór 1584 verdwenen waren. Ook in later tijd sprong
men op gelijke wijze met archiefstukken om. Uit het huis van burgemeester
Nicolaas Gaspar van Huls zijn in 1795 zelfs verscheidene kisten met
„papierentot de landsvergadering behoorende" naar het stadhuis
overgebracht.11
Behalve in de kerk werden dus veel archivalia in de „vertreckcamer"
van schepenen bewaard. Dat wordt in den inventaris-Buysen b.v. gezegd
het geval te zijn met de stadsrekeningen van 1401 af. Wanneer Haver
mans bij het afschrijven van den inventaris geen vergissing begaan heeft,
beteekent dit dat sinds 1584 de rekeningen van 1401 tot en met 1491 ver
dwenen zijn. Het is mogelijk gebeurd bij de belegeringen van de stad in
1625 en 1637, of in 1794, toen het geheele archief naar Den Haag is ver
voerd of in 1795 op de terugreis naar Breda.
Ten stadhuize was ook de vestkamer, d.w.z. daar werden de over
drachten geprotocolleerd van onroerende goederen, gelegen in de stad
en het grootste gedeelte van het Land van Breda, ten overstaan van den
secretaris van Breda en twee schepenen van de stad of het dorp, waar
onder het over te dragen land ressorteerde. Het lag dus voor de hand, dat
daar ook de vestboeken werden opgeborgen. Zoo was het ook; een aan-
teekening van 1535 zegt, dat de „registren van den scepenbrieven ende
d'ander boecken ende gescriftenuut de earner, die de secretarys be-
sichde", gehaald zijn, „ten tijde doen men beduchte, dat Salatijns huysfrou
van de peste gestorven was." 12De vrouw van den concierge was dus
overleden en, naar men vreesde, aan de pest. Uit angst voor besmetting
'heeft men toen de deelen van het archief, die geregeld geraadpleegd wer
den, naar elders overgebracht.
Rigoureuser nog ging men in 1574 te werk.13) Adam van den Keesel,
concierge en stadhouder van den schout, was met zijn vrouw aan de pest
overleden. Er werden daarop pektonnen gebrand in de „vertreckcamer
in de vierschaar, in de weeskamer en in de secretarie. Bovendien werd
voor den duur van tien weken in de Katerstraat het huis van de erven
van Adriaen Jacop Meeus gehuurd, „om de saken van der stadt aldaer te
tracteren, soe de Justicie, Weescamer, Lakenhalle aldaer te exerceren,
ende de haver voer het ruytervolck aldaer uyt te meeten.' Het grootste
gedeelte van het archief is toen dus tijdelijk overgebracht.
Wij zagen al, dat ook de rekeningen zich op het raadhuis bevonden.
Dat wordt bevestigd door het feit, dat in het najaar van 1575 Dyrck de
slotenmaker 24 gevijlde „haecxkensgemaeckt heeft ennde geslaegen
s) G. A. Breda: Register van acten-magistraal 15434577. fol. 1% vs.
9) G. A. Breda: Inv. Hingman, no. 2222 (Coll. Havermans), fol. 265.
10) G. A. Breda: Inv. in hs., no. 1556 bis (Stukken betreffende de inventarisatie van
het archief).
11G. A. Breda: Notulen van de Provisioneele Municipaliteit 1795, fol. 8 vs.
12) G. A. Breda: Stadsrekening 1535, fol. 167 vs.
13) G. A. Breda: Stadsrekeningen 1574 (extra-ordinaris), fol. 95 en 1575 (extra-
Drdinaris), fol. 89 vs.