106 varissen uit de provincie. De minister van O., K. en W. werd bij de plechtigheid vertegenwoordigd door mr. J. K. van der Haagen, chef der ardeehngü. K. N. van het departement. Daar op uitdrukkelijk verlangen der familie geen officieele toespraken werden gehouden, moesten de aan het Algemeen Rijksarchief verbonden ambtenaren zich er thans toe bepa- en door een sobere rouwkrans, die op de begraafplaats aan de lijkkist werd gehecht, uitdrukking aan hun gevoelens te geven. In een der volgende nummers hopen wij op de archiefloopbaan van mr. Bijlsmia uitvoerig 'terug te komen. De heer J. van Riemsdijk, oud-archivaris der gemeente Etten en Leur is 29 Maart 1947 overleden. Op 1 Augustus 1946 herdacht de heer G. van Klaveren Pz., Ie com mies bij het gemeente-archief te Utrecht, den dag, waarop hij vóór 40 jaren aan die instelling verbonden werd. Tegelijk herdacht de hoofdcommies bij het Rijksarchief in Utrecht, de heer Ph. van Hinsbergen, zijn 43-jarige werkzaamheid bij het archief wezen, waarvan de eerste drie jaren bij het gemeente-archief, de volgende 40 jaren bij het Rijksarchief werden doorgebracht. Prof. Oppermann f. Op het einde van 1946 overleed te Wiesbaden ï'r0 u r j- Oppermann, oud-hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te .Utrecht, die als docent voor de diplomatiek aan de Archiefschool en daarna ais lid der examencommissie van 1919 tot 1944 aan het Neder- andsche archiefwezen nauw verbonden is geweest. Een zijner oud-leer lingen (dr. T. S. Jansma) herdacht hem in de N.R.C. van 31 Jan. 1947 in de volgende bewoordingen: Oppermann heeft zich nooit op populair-wetenschappelijk terrein bewo gen. Elk effectbejag was hem vreemd. Zijn ijver was voorbeeldig, getuige zijn vele, hier niet genoemde publicaties. Buiten den kring der historici is zijn naam nauwelijks bekend geworden. Doch zijn methode heeft rijke vruchten afgeworpen. Zijn volstrekt oorspronkelijke collegedictaten over de geschiedenis onzer Middeleeuwen, waarin ook de resultaten van het onderzoek van hem en van zijn leerlingen werden verwerkt, hadden een uitgave verdiend. De kleine groep van zijn eigenlijke leerlingen elf historici voltooiden onder zijn leiding hun proefschrift gedenken met groote erkentelijk- eid het vele, dat zij voor hun methodische scholing aan zijn werkcolleges te danken hebben. Zij eeren in hem den onkreukbaren geleerde, die in zijn werk treffende voorbeelden van wetenschappelijk fatsoen gegeven j ,'rferen bovenal in lhem de gave persoonlijkheid, die zich, hoewel volbloed - Du ïtscher, tijdens den bezettingstijd van alle Nazi-propaganda verre hield en meermalen zijn positie ten goede aanwendde. Het is tragisch, dat de tijding van zijn plotselingen dood tot ons komt, terwijl middelen werden beraamd hem den terugkeer naar Nederland mogelijk te maken ter voltooiing van achtergelaten wetenschappelijk werk. 107 In 1904 werd de toen 31-jarige Oppermann, die gepromoveerd was bij Lamprecht in Leipzig, doch die vooral in het Rijnland had gewerkt, als lector naar Utrecht geroepen, waar de eerste speciale leerstoel voor Middeleeuwsche geschiedenis en historische hulpwetenschappen werd ingesteld, o.a. om de opleiding voor het archiefwezen te verbeteren. In ons land bestond een achterstand in de methodische beoefening der mediaevistiek. Het onderzoek der bronnen, waarbij voor de oudere mid deleeuwsche geschiedenis de oorkonden de eerste plaats innemen, moest grootendeels nog ter hand genomen worden. Na den grooten Adriaan Kluit, die in het laatst der 18e eeuw te Leiden doceerde, was de bronnencritiek nagenoeg blijven sluimeren. Ons land 'had niet het voorbeeld van Duitschland, waar sinds 1826 de series der Monumenta Germaniae historica waren begonnen te verschijnen, en van Erankrijk met zijn Ecole des Chartes gevolgd. En vooral op de hulp wetenschap der oorkondenleer viel bij Oppermann het volle licht. In 1909 werd Oppermann benoemd tot buitengewoon, in 1918 tot gewoon hoogleeraar. Dat hij ook voor andere dingen dan voor oorkonden oog had, bewees hij met zijn rede van 1909, waarin hij de plaats van Noord- Nederland in de geestelijke geschiedenis der Middeleeuwen kenschetste. Uit hetzelfde jaar dagteekent zijn lezenswaardige studie Holland unter Graf Florens V, sindsdien ook in het het Nederlandsch verschenen. Doch in dezen tijd zien wij Oppermann zich meer en meer wenden tot de oor- kondencritiek, noodzakelijke voorwaarde voor het verkrijgen van een juist inzicht in de oudere middeleeuwsche geschiedenis. Na een voorloopige studie werden de resultaten van zijn onderzoek, dat zich vooral bezighield met de oorkonden bestemd voor het klooster Egmond, in 1920/1 neergelegd in zijn Untersuchungen zur nord-nieder- landischen Geschichte des 10.13. fahrhunderts. In 1933 volgde de nieuwe critische uitgave der Egmondsche geschiedbronnen in zijn Fontes Egmundenses. Die publicaties hebben vrijwat critiek onder de Nederland- sche historici gewekt. Nu is oorkondencritiek een moeilijk vak. Het mate riaal is uiterst schaarsch en wanneer op grond van afwijkingen van het voor den tijd gebruikelijke formulier een oorkonde valsch verklaard wordt, kunnen daaraan groote consequenties verbonden zijn. Oppermanns critiek leek zeer revolutionnair, juist omdat die critiek in Nederland nog zoo weinig beoefend was. Volkomen terecht heeft hij meermalen opge merkt, dat vervalsching van oorkonden, die de kracht van een juridisch bewijs bezaten, in alle ons omringende landen heeft plaatsgehad. Het zou dus merkwaardig igeweest zijn, wanneer in ons land dergelijke verval- schingen niet waren voorgekomen. Ongetwijfeld heeft Oppermann zich hier en daar vergist, meermalen heeft hijzelf op bepaalde onderdeelen zijn meening herzien. Doch ook valsche oorkonden hebben haar waarde voor het historisch onderzoek, omdat zij vrijwel altijd echte bestand- deelen bevatten en de vaststelling van den tijd en van het motief der vervalsching verrassend nieuw inzicht kan verschaffen. In Het Parool van 4 Febr. 1947 heeft prof. dr. J. F. Nierfneyer den overledene herdacht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1947 | | pagina 22