94
Maatschappij ons mede, dat zij in 1844 door schenking eigendom waren
geworden der Maatschappij; in 1942 werd zij, hoewel particuliere instel
ling en op geenerlei wijze betrokken bij den ruil, gedwongen, zonder
eenige vergoeding of ruil tegen andere stukken, deze archieven af te
staan. Door bemiddeling der Stichting Nederlandsch kunstbezit werd
„Letterkunde" echter onlangs in haar rechtmatig bezit hersteld; 17 doo-
zen met charters en een portefeuille met oorkonden van genoemde con
venten zijn uit Düsseldorf teruggebracht, en ten aanzien van het ont
brekende zal dr. Vollmer alle noodige nasporingen doen om deze stukken
alsnog terug te vinden.
Uiteraard verheugen wij ons van harte over den goeden afloop dezer
geschiedenis. De vraag dringt zich echter op of er in Nederland voor
archivalia als deze geen meer aangewezen bewaarplaats zou moeten zijn
dan een bibliotheek.
U.
INTERROGAT ORIUM
Men verzoekt ons opneming van de volgende mededeeling:
De regels van het uitgeven van historische bescheiden, vastgesteld
door het Bestuur van het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht),
zijn laatstelijk in 1915 in druk verschenen. Aangezien de oplaag van dit
boekje uitverkocht is, heeft het huidige bestuur zijn medeleden prof. dr.
D. Th. Enklaar en dr. A. J. van de Ven verzocht de bedoelde Regels
te herzien, alvorens zij opnieuw ter perse worden gelegd. De commissie,
overwegende dat belangstellenden wellicht wenken of opmerkingen hier
omtrent zouden willen inzenden, verzoekt hun deze verlangens kenbaar
te willen maken aan den tweeden ondergeteekende, p/a Rijksarchief,
Drift 27, Utrecht.
Utrecht, 25 April 1947.
De commissie voornoemd:
D. Th. ENKLAAR.
A. J. VAN DE VEN.
95
BOEKBESPREKING.
H. Brouwer. Atlas voor Nederlandsche Palaeographie. Amsterdam, P.
N. van Kampen en Zoon N.V.
Kort na de bevrijding reeds werden wij verrast door bovengenoemde
publicatie, waarvan wij wisten, dat collega Brouwer er aan werkte. Een
nieuwe palaeographische atlas, geheel op kunstdrukpapier, in deze
ook uit typographisch oogpunt nog zoo moeilijke tijden:voorwaar een
kranige prestatie! De samensteller verklaart, dat er behoefte aan was en
ik durf het hem niet bestrijden: in elk geval verdient zijn initiatief en dat
van den uitgever, om te beginnen onzen lof en onze bewondering. Daar
naast kan ik echter, desgevraagd, eenige kritiek niet achterhouden, hoofd
zakelijk gericht tegen de keuze der stukken en tegen het gebrek aan
nauwkeurigheid in de transscripties. Als deze wat uitvoerig is uitgeval
len, moge dit geweten worden aan het feit, dat ik een publicatie als deze,
speciaal voor ons archivisten en opleiders van de op ons volgende gene
ratie, zoo uitermate belangrijk acht.
De keuze der stukken. Een vergelijking met den atlas van B. (rugmans)
en O, ppermannlevert tal van verschilpunten op. Dat hier uitsluitend
archivalia (waartusschen no. XIV eenigermate als verdwaald aandoet)
zijn opgenomen, acht ik persoonlijk geen al te groot bezwaar.
Wat meer bedenking heb ik tegen het feit, dat de nieuwe uitgave ook
in ander opzicht minder verscheidenheid biedt dan zijn voorganger: in-
tusschen kan de bezetting met haar nasleep van opgeborgen, ontoegan
kelijke en niet te versturen archivalia wellicht als voldoende verontschul
diging gelden, dat geen objecten van buiten Holland en Gelderland zijn
opgenomen. Toch rijst de vraag: ware het dan niet verkieselijker geweest,
de uitgave tot gunstiger tijden te laten rusten? In dat geval had de
samensteller niet noodgedwongen zoo provinciaal-eenzijdig behoeven te
blijven. Noode mist men in het, wel zeer summiere, voorbericht dienaan
gaande eenige verklaring.
Brouwer begint met zijn eerste charter in een vrij wat later tijdsge
wricht dan zijn voorgangers: zonder de noodzaak te gevoelen aan hun
tiental oudere (12e- en 13e-eeuwsche) facsimilé's, zou ik opname van
enkele karakteristieke schrifturen van vóór 1290 hebben toegejuicht,
waartegenover op verschillende nummers, die min of meer als doubletten
kunnen worden aangemerkt (VII en VIII, IX en X, XXV 1—4 XXVIII
1 en 2, XLIV 1 en 2) had kunnen worden besnoeid.
Thans een opmerking over den aard der opgenomen stukken. Te wei
nig is hier m.i. rekening gehouden met het feit, dat de atlas allereerst in
handen komt van beginnelingen in het vak, ook van dezulken, die zich het
lezen van oud schrift eigen moeten maken door zelfstudie, terwijl zij dan
ook tegenover den inhoud der middeleeuwsche en jongere archivalia nog
geheel vreemd staan. Ik weet trouwens niet, of wel algemeen mijn stand
punt in dezen gedeeld wordt, dat bij het onderricht in palaeographie
naast het leeren onderkennen van letters en lettertypen ook het: „Ver
staat gij ook, wat gij leest?" een belangrijke rol behoort te spelen. M.i.
moet aan de lectuur van een stuk worden vastgeknoopt een verklaring
UITGAVE VAN HISTORISCHE BESCHEIDEN.