28
geweest van rust en afwachting", dan wel, „dat het bestuur geen aan
leiding vond om met eenigerlei voorstel te komen", of dat „door het
bestuur geen actie werd gevoerd. 8)
In den beginne waren eens eenige requesten over titelveranderingen
naar ik meen verzonden aan den minister. Maar er kwam nooit ant
woord en er bleek ook geenerlei effect. Toen in 1923 de toenmalige voor
zitter 'twas wijlen dr. Poelman eenige actie wilde tegen de gelijk
stelling van archiefambtenaren met departementsambtenaren, bekloeg hij
zich tegelijkertijd en zei: „zal het gaan als den vorigen keer: vragen en
niet gehoord worden, requestreeren en niet geantwoord worden?"9)
Verschillende malen kwam de wenschelijkheid ter sprake om de afdee-
ling op te heffen, eens zelfs ging een desbetreffend voorstel uit van de
meerderheid van een in het leven geroepen Commissie voor Reglements
herziening van de Vereeniging te samen met het bestuur der Vereeni-
ging. Bij diezelfde gelegenheid betoogde een lid van de Vereeniging -
kennelijk met instemming van medeleden „dat de afdeelingen, als
hare bevoegdheid niet wordt uitgebreid, doelloos zijn". 10Dit was in
1928. In 1932 kwam het bestaansrecht der Afdeeling in de afdeelings-
vergadering wederom ter sprake.11) In 1936 eveneens,12) toen de voor
zitter de Afdeeling een „slapende waakhond" noemde en het voort
bestaan ervan bovendien van belang achtte „in verband met het feit, dat
de voorzitter, die de afdeeling in het bestuur der Vereeniging vertegen
woordigt, in laatstgenoemd college een adviseerende stem uitbrengt en
genoemd bestuur door de vertegenwoordiging van beide afdeelingen van
vijf op zeven leden wordt gebracht." 12Dit argument lijkt mij te zijn een
symptoom van 'n soort „bestuurskolder". In 1937 sprak de voorzitter de
hoop uit „dat er geen besprekingen gevoerd of voorstellen gedaan zouden
worden om tot opheffing van de Afdeeling te geraken." 13Op de voor
jaarsvergadering van dit jaar kwam de wenschelijkheid van het al of niet
voortbestaan wederom ter sprake, nadat tijdens de bezettingsjaren de
afdeeling als het ware was leeggepompt geworden om te voorkomen, dat
de leden automatisch zouden worden ingelijfd bij het nationaal-socialis-
tische Arbeidsfront.
Naast deze tendenz tot opheffing der afdeeling leefde er ook een nei
ging overigens voortkomend uit dezelfde opvattingen ten aanzien van
de beteekenis van de Afdeeling om het lidmaatschap facultatief te
stellen en het los te maken van het lidmaatschap van de Vereeniging.
Met name in 1925 reeds gaf een desbetreffend voorstel in de jaarverga
dering van de Vereeniging aanleiding tot een „levendige en langdurige
discussie."14) In 1934 kwam dezelfde kwestie weer ter tafel15) en in
29
den bezettingstijd maar toen om geheel andere redenen, gelegen bu/'
ten de beteekenis en de waarde van de afdeeling als zoodanig werd
het lidmaatschap van de Afdeeling op opportuniteitsgronden inderdaad
facultatief verklaard.
Het was niet mijn bedoeling de geschiedenis van de Afdeeling te
schetsen. Ik heb slechts enkele momenten uit haar geschiedenis gememo
reerd om duidelijk te maken, dat het bestaansrecht van de Afdeeling
steeds als zeer problematisch is beschouwd, en er in elk geval onder haar
leden geen waardeering voor haar bestaan bestond of althans nimmer
tot overtuigende uiting kwam en er eerder slechts hoon was, zooals b.v.
op de vergadering van 1935 toen een lid de lakonieke vraag stelde:
„waarom houdt de Afdeeling er eigenlijk een kas op na?"16) Niet dui
delijker werd het waardelooze van de Afdeeling naar ik geloof gedemon
streerd dan door den tijd, die voor haar vergaderingen werd beschikbaar
gesteld en die er op berekend was, dat er niets van eenige beteekenis zou
behandeld worden. Het duidelijkst kwam dat bij de vaststelling van de
tijdruimte voor de laatste vergadering, op 14 September j.l., tot uitdruk
king, toen zonder nader overleg door het bestuur van de Vereeniging een
half uur beschikbaar werd gesteld. Ik heb mij de kans niet laten ontgaan
mij daarover vroolijk te maken en er angstvallig voor gewaakt, dat de
bijeenkomst ook maar een minuut langer dan het toegestane halve uur
duurde. Ik heb geenszins bedoeld zooals, naar mij bleek, sommigen
meenden daarmee het bestuur van de Vereeniging te hinderen. Ik kan
het bestuur van de Vereeniging moeilijk verwijten, dat het niet meer tijd
voor de Afdeeling reserveerde, waar toch de ervaring van meer dan
25 jaar had duidelijk gemaakt, dat deze voor haar werkzaamheden nooit
meer dan een zeer luttele tijd noodig had al zou het dan aangenamer
zijn geweest als de voor de Afdeeling beschikbare tijd in overleg met het
Bestuur zou zijn vastgesteld geworden. Maar het nuttelooze van de
Afdeeling is door deze gebeurtenis, naar ik meen, toch wel eenigermate
gedemonstreerd geworden, zij het ook niet bewezen. Het bewijs ontleen
ik met meer recht aan de omstandigheid, dat de Afdeeling in feite slechts
fungeerde tot heden toe als kwitantieloopster voor de Centrale van
Hoogere Rijksambtenaren. Haar eenige functie was het innen van de
contributies der leden en het doorzenden van het totale bedrag daarvan
naar den penningmeester van de Centrale. Nu kan het collectieve lid
maatschap van de Centrale van beteekenis geacht worden. En ook de
afvaardiging van de Afdeeling door een lid naar de vergaderingen van
de Centrale is niet zonder eenig belang, maar de vraag kan toch met
reden gesteld worden of het instandhouden van een formeele, zelf
standige vereeniging, zooals de Afdeeling is, met eigen Statuten en
Huishoudelijk Reglement en een compleet bestuur en regelmatige „jaar
vergaderingen" wel in een redelijke verhouding staat tot het nuttig effect,
dat daarmee bereikt wordt. En het collectieve lidmaatschap van de Cen
trale vordert nu eenmaal een zelfstandige vereeniging, omdat de Centrale
B) Ned, Archievenblad o.a. 1922/23 blz. 23, 1923/24 blz. 64, 1928/29 b!z. 27.
!'j Ned. Archievenblad 1923/24 blz. 64.
,0) Ned. Archievenblad 1928/29 blz. 27.
]1) Ned. Archievenblad 1932/33 blz. 1920.
I2) Ned. Archievenblad 1936/37 blz. 21.
,3) Ned. Archievenblad 1937/38 blz. 15.
11Ned. Archievenblad 1925/26 blz. 7, 8.
,5) Ned. Archievenblad 1934/35 blz. 22.
lli) Ned. Archievenblad 1935/36 blz. 62.